Strick van Linschoten (Paulus Hubert Adriaan Jan), heer van Linschoten, Polanen en Hekendorp, lid van de Nationale Vergadering in 1796 en vervolgens gezant der Bataafsche Republiek in Würtemberg, knoopte weldra betrekkingen aan met de voornaamste dichters en geleerden van Duitschland. Na zijn terugkeer leefde hij ambteloos op zijn buitengoed Linschoten tusschen Woerden en Oudewater en wees alle aanbiedingen van koning Lodewijk van de hand, zich bezig houdende met de beoefening der dichtkunst en der fraaije letteren. De Koning van Pruissen benoemde hem in 1807 tot kamerheer en tot ridder der Orde van den Rooden Adelaar. In den aanvang van 1808 vertrok hij naar Duitschland en kwam in het najaar terug om zijn vaderland vaarwel te zeggen.
Even vóór de inlijving van Nederland in Frankrijk vestigde hij zich te Manheim, bragt na de afschudding van het vreemde juk nog eens een bezoek aan zijn geboortegrond, maar bleef in Duitschland wonen, en overleed op eene reis door Italië te Bologna den 25sten Julij 1819. Hij schreef: „Proeve eener vertaling van het Pervigilium Veneris (1805)”, — „Gedachten (1808)”, — „Winterrecepten (1808)”, — „Tien lierzangen van Horatius (1808)”, — „Klagte bij het graf van mr. J. Hinlopen (1809)”, — en vooral het merkwaardige boek: „Eleuterophilus’ vertraute Briefe wahrend eines Durchfluchs durch einem Theil der nördlichen Provincen des Königreichs der Niederlande, im Sommer des Jahres 1817 an einen Freund geschrieben (1818, 3 dln)”.