Stoïcijnen is de naam eener school van Grieksche wijsgeeren, welke zich tegelijk met die van Epicurus ontwikkelde en haar naam ontleende aan de Stoa (zie aldaar). Haar stichter was Zeno uit Cition op Cyprus, die te Athene onderwijs gaf in de jaren 340—260 vóór Chr. Zijne denkbeelden, gedeeltelijk in strijd met die der jongere Académie, werden door zijne volgelingen, Cleanthes uit Assus in Troas en Chrysippus uit Soli in Cilicië duidelijk uitééngezet, terwijl Ariston uit Chios en Heryllus uit Carthago alleen zijne gestrenge zedeleer omhelsden. Een algemeen kenmerk van de rigting der Stoïcijnen is daarin gelegen, dat zij de wijsbegeerte in een eenvoudig kleed zochten te hullen en voor allen verstaanbaar te maken, zoodat zij op het practisch leven kon worden toegepast.
De zedeleer was bij hen de hoofdzaak, en zij onderwierpen deze aan de logica (redeneerkunde). Zij beschouwden de ervaring als den grondslag van alle kennis. Ook op het gebied der natuurkunde plaatsten zij de stelling op den voorgrond, dat alles, wat als oorzaak beschouwd wordt, een ligchaam moest wezen. Zij beschouwden voorts de stof als het positieve en God als het actieve beginsel, zonder evenwel die beide beginselen te scheiden, daar zij beweerden, dat de kracht in de stof aanwezig is. Daar alzoo de wereld redematig en goddelijk is, zoo heeft ook ieder voorwerp der schepping deel aan de algemeene rede. Deze laatste is volgens Zeno een denkend, levend vuur, dat zich aan de grondstoffen mededeelt, om eindelijk tot de oorspronkelijke eenheid terug te keeren.
In overeenstemming met zijne natuurkundige beginselen noemen zij het hoogste zedelijke beginsel overeenstemming met de natuur. Eene belangrijke wijziging werd in de leer der Stoïcijnen gebragt door Panaetius en Posidonius, die haar ingang bezorgden te Rome. Eerst hier ontwikkelde zij zich tot eene practische, populaire wijsbegeerte. Onder het despotismus der Caesars had het stoïcismus eene politieke beteekenis, daar de mannen der oppositie tot zijne aanhangers behoorden. Deze werden vervolgd, totdat Marcus Aurelius Antoninus den troon beklom en de leer der Stoïcijnen in bescherming nam. Na den tijd der Antonijnen echter verdwijnt zij uit de geschiedenis.