Stempelsnijkunst (De) is de kunst, figuren en letters in stempels te snijden. Hiertoe bezigt men zacht staal, hetwelk later wordt gehard. Die figuren en letters worden er in reliéf op geplaatst of ingesneden. De oudste proeven dier kunst vindt men in Griekenland.
Voorts gebruikte men bij de Romeinen tegen het einde der Republiek de stempelpers. De fraaiste Romeinsche munten zijn afkomstig uit den tijd van Augustus. De overgang van de laatste Romeinsche en Byzantijnsche munten tot de Carolingische is zeer geleidelijk. De oirkonden van Keizers en Pausen zijn de oudste bewijzen van zegelstempels, en sommige van deze zijn rijk versierd en zorgvuldig bewerkt. De munten hadden echter nog langen tijd een ruw voorkomen. Eerst in de 12de eeuw kwam daarin verbetering.
De Fransche Tournois, de Florentijnsche Leliegulden, de munten van Venetië en Pisa dragen daarvan de blijken, en de gouden munten van keizer Frederik II wijzen op eene navolging der antieken. Vlaanderen en Brabant hadden in de 14de eeuw fraaije munten, en Italië leverde kunstenaars op, die op dit gebied grooten roem verwierven. Er ontstonden scholen ter beoefening der stempelsnijkunst, en Frankrijk zocht met Italië te wedijveren. De medailles van Bazin uit den tijd van Lodewijk XIV worden nog altijd bewonderd. Bij ons bloeide die kunst vooral in de 17de eeuw; de Nederlandsche munten en penningen uit dien tijd zijn dikwijls kunststukken van uitvoerigheid en goeden smaak. Van de oudere Vaderlandsche stempelsnijders noemen wij: Johannes Lutma de oudere (1590—1669) en de jongere (1629—1685), J. Looff, A. van der Willigen, Jurriaan Pool, Muller, Christoffel Adolfszoon, Pieter van Abeele, Jan Roskam, Jan en Maarten Smeltring, Jacob van Dieshoeke, Maarten Holtzhey en N. van Swinderen, — en uit den nieuweren tijd vermelden wij: David van der Kellen (vader en zoon), Johan Philip van der Kellen, Johannes en J. P. Schouberg, Menger, Elion en M. C. de Vries.