Snorri Sturluson, een verdienstelijk IJslandsch geleerde, die in de geschiedenis der Skandinavische en IJslandsche letterkunde eene gewigtige rol vervult, werd geboren in 1178 op de hoeve Hvamm op IJsland en behoorde er tot een der aanzienlijkste geslachten, dat der Sturlungen. Van zijn derde jaar af werd hij opgevoed bij Jon Loptsson, den kleinzoon van Sämund. Hij besteedde een aanzienlijk gedeelte zijner schatten aan de verbetering van het landgoed Reykholt. Meermalen bekleedde hij het ambt van opperregter, in die dagen de hoogste waardigheid op IJsland.
Aan de familietwisten der SturIungen, waarover de „Sturlungasaga” handelt, nam hij ijverig deel, schoon niet altijd op loffelijke wijze, terwijl hij geenszins is vrij te pleiten van eer- en hebzucht. In 1237 moest hij voor zijn broeder Sighvat en diens zoon de wijk nemen naar Noorwegen tot hertog Skuli, met wien hij tijdens zijn eerste verblijf in Noorwegen (1218) eene hartelijke vriendschap had aangeknoopt. Koning Hakon, die hem van medepligtigheid aan den opstand van Skuli verdacht, zag hem in strijd met het uitgevaardigd verbod in 1239 naar IJsland terugkeeren, beschuldigde hem van hoogverraad en zorgde, dat hij den 22sten September 1241 te Reykholt door zijn eigen schoonzoon Gizurr overvallen en vermoord werd. Roemrijker dan de staatkundige loopbaan is de letterkundige werkzaamheid van Snorri Sturluson. Deze bleek vooral in de „Heimskringla”, eene verzameling van 16 saga’s omtrent koningen van Noorwegen, zooals: Halfdan de Zwarte, Harald Schoonhaar, Hakon de Goede, Harald Graafell, Olaf Trygveson, Olaf de Heilige, Magnus de Goede enz. Vóór dien bundel heeft men eene voorrede en de mythische Ynglingasage”.
De „Heimskringlasaga” is overgeleverd in twee handschriften de „Kringla” en „Jöfraskinna”, welke beide in 1728 te Kopenhagen verbrand, maar in afschriften bewaard gebleven zijn. Omtrent het aandeel van Snorri Sturluson aan die verzameling zijn de gevoelens verschillend; het is niet zeker of hij die saga’s vervaardigd of bijeengevoegd en omgewerkt heeft, — voorts of men ze allen dan wel gedeeltelijk aan hem moet toekennen. Het is intusschen bekend, dat hij gebruik maakte van voorhanden saga’s, en het is zijne voornaamste verdienste, dat hij de voorhandene bouwstoffen geschift en gebruikt heeft. Voorts zijn, volgens oude getuigenissen, de oudste gedeelten der jongere „Edda” van hem afkomstig. Zie onder Edda.