Schuimbeestjes zijn insecten, welke tot de orde der Hemiptera (Halfvleugeligen) behooren, en wel tot de familie der Cicadellinen. Zij ontleenen hun naam aan het door hen afgescheiden schuim, waarmede zij zich in larventoestand bedekken. Reeds lang had men in Mei en Junij hoopjes schuim op de twijgen, stengels en bladeren van vele planten waargenomen zonder zijn oorsprong te kennen, totdat men daarin gele, groene of witte larven vond met zwarte oogen en lange pooten. Is dit diertje verveld, dan maakt het geen schuim meer.
Het heeft alsdan een driehoekigen kop, zuigende monddeelen, een blaasvormig of rimpelig aangezigt, 2 zeer fijne sprieten, 2 lederachtige vóór- en 2 vliezige achtervleugels, achterschenen met 2 groote dorens in het midden en een krans van kleine dorens aan het einde, en tarsen met 3 leden. Zij hebben de grootte eener vlieg en kunnen ver springen. Zij vormen het geslacht Cercopis. In ons Vaderland heeft men C. spumaria, grijs met witte banden op de vleugels en uitsluitend op wilgen voorkomende, en C. bifasciata, kleiner dan de voorgaande soort en op allerlei planten te vinden.