Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Schleiermacher

betekenis & definitie

Schleiermacher (Friedrich Ernst Daniël), de vader der nieuwere Protestantsche theologie, geboren te Breslau den 21sten November 1768), studeerde te Halle in de godgeleerdheid, werd in 1794 hulpprediker te Landsberg aan de Warthe, in 1795 predikant aan het Charité en het invalidenhuis te Berlijn, in 1802 Hofprediker te Stolpe en in 1804 universiteitsprediker en hoogleeraar te Halle. Reeds te Berlijn had de invloed van de beide Schlegels en van Henriette Herz hem bij de Romantieken gebragt, terwijl hij er als schrijver was opgetreden met zijne beroemde „Reden über die Religion an die Gebildeten unter ihren Verächtern (1799 en later)” en met zijne „Monologen (1800; 7de druk 1868)”, alsmede met zijne „Briefe eines Predigers auszerhalb Berlin (1800)”. Ook schreef hij: „Vertrauten Briefe über Schlegels Lucinde (1801)” en leverde eene vertaling der geschriften van Plato met belangrijke inleidingen (2de druk 1855—1862)”. Wijders schreef hij: „Grundlinien einer Kritik der bisherigen Sitlenlehre (1803; 2de druk 1834)”.

Nadat in 1806 de universiteit te Halle tijdelijk was opgeheven, begaf hij zich naar Berlijn, waar hij voorlezingen hield ter opwekking van vaderlandlievende gevoelens, terwijl hij op uitnoodiging van von Stein en von Humboldt in het departement van Openbaar Onderwijs werkzaam was en de stichting der FriedrichWilhelms-Universität met kracht bevorderde. Toen schreef hij: „Die Weinachtsfeier, ein Gespräch (1806; 4de druk 1850)”, — „Ueber den sogenannten ersten Brief des Paulus an den Timotheus (1807)”, —„Gelegentliche Gedanken über Universitäten im Deutschen Sinn (1808)”, — en „Ueber Heraklit (1808)”. In 1809 werd hij predikant aan de Drievuldigheidskerk, en bij het openen der nieuwe universiteit in 1810 zag hij zich daaraan geplaatst als gewoon hoogleeraar. Hij onderscheidde zich door rijkdom van denkbeelden en keurigheid van taal, door godsdienstig gevoel en een scherijen redeneertrant, zoodat zich eerlang een breede stoet van leerlingen rondom hem verzamelde. De collegiën, door hem gegeven, strekten zich uit over het geheele gebied der godgeleerdheid en tevens over dat der wijsbegeerte. Hij schreef toen zijne „Kurze Darstellung des theologischen Studiums (1811; 2de druk 1830)”; maar zijn voortreffelijkst werk is: „Der christliche Glaube nach den Grundsätzen der evangelischen Kirche in Zusammenhang dargestellt (1821—1822, 2 dln; 5de druk 1861)”. Daarin wordt het gevoel voorgesteld als de bron der godsdienst, meer bepaald het gevoel van afhankelijkheid, hetwelk den mensch leidt tot de bewustheid van de aanwezigheid des Allerhoogsten in des menschen geest. Hij onderstelt, dat dit gevoel in de hoogste volkomenheid in Christus heeft bestaan en door dezen in zijne volgelingen is opgewekt; uit dit oogpunt beschouwt hij voorts de verschillende leerstukken der Christelijke Kerk.

Een tegenhanger van zijne „Dogmatik” is zijne „Christliche Sitte” in 1843 door Jonas uit zijne nagelaten papieren in het licht gezonden. Toen de académie van wetenschappen, waarvan hij sedert 1811 lid was, hem in 1814 tot secretaris der wijsgeerige afdeeling benoemde, liet hij zijne betrekking bij het ministérie varen. Trouwens hij stond bij de regéring als demagoog in een kwaden reuk. Nu verrijkte hij de werken der Académie met eene reeks van voortreffelijke verhandelingen over duistere onderwerpen der oude Philosophie. Ook nam hij ijverig deel aan kerkelijke zaken, waarmede hij reeds een aanvang gemaakt had in 1804 met zijn geschrift: „Zwei unvorgreiflichen Gutachten in Sachen des protestantischen Kirchenwesens in Beziehung auf den preuszischen Staat”, waarin hij wees op de nadeelen der scheiding van de Protestantsche Kerkgenootschappen.

Toen voorts in 1817 de vereeniging op eene door hem als voorzitter bestuurde synode tot stand kwam en het plan tot invoering eener presbyteriale en synodale regeling in gereedheid was, zocht hij die zaak — schoon vruchteloos — zooveel mogelijk te bevorderen. Ook verzette hij zich te vergeefs tegen de reactie in het Kabinet des Konings. Onder den naam van Pacificus Sincerus schreef hij in 1824 een „Theologisches Bedenken über das liturgische Recht evangelischer Landesherren”, hetwelk den ouden strijd over de regtsbeginselen met betrekking tot Kerk en Staat wederom deed ontbranden. Eindelijk had hij als kanselredenaar grooten invloed op het ontwikkelde publiek Hij overleed den 12den Februarij 1834, en zijne verzamelde werken werden door zijne vrienden in 3 afdeelingen in het licht gezonden (1836—1856). De eerste: „Zur Theologie (11 dln)” bevat behalve de reeds gemelde twee, namelijk: „Die christliche Sitte” en „Christliche Glaube”, de volgende geschriften: „Einleitung in das Neue Testament”, — „Hermeneutik und Kritik mit besonderer Beziehung auf das Neue Testament”, — „Geschichte der christlichen Kirche”, — „Das Leben Jesu”, — „Die practische Theologie”, — en 3 deelen met kleine opstellen; — de tweede afdeeling omvat zijne „Predigten”; — en van de derde of wijsgeerige afdeeling vermelden wij: „Dialektik”, — „Entwurf eines Systems der Sittenlehre”, — „Die Lehre vom Staat”, — „Die Erziehungslehre”, — „Vorlesungen über Aesthetik”, — „Geschichte der Philosophie”, — en „Psychologie”.

< >