Romaansche talen noemt men in het algemeen al de talen, welke als dochters van het Latijn in de aan de Romeinsche heerschappij onderworpene landen niet zoozeer uit de Latijnsche schrijftaal als uit het Romeinsche volksdialect (lingua romana rustica) door zijne vermenging met de taal der inlandsche stammen zijn ontstaan. Daartoe behooren het Italiaansch, Spaansch, Portugeesch, Provençaalsch, Fransch en Roemeensch (Walachisch). Intnsschen is het Provençaalsch sedert de 15de eeuw als taal verdwenen en tot een dialect afgedaald. In elke dier talen heeft men wederom eenige tongvallen.
In haren bouw vertoonen zij zich als eene natuurlijke ontwikkeling van het Latijn, doch tot haar woordenschat hebben ook andere talen bijgedragen. Bij die van westelijk Europa vindt men vooral Germaansche bestanddeelen, bij het Walachisch Slawische, en in het Spaansch en Portugeesch Arabische. Het ontstaan van de Romaansche talen in den aanvang der middeneeuwen is voor ons in duisternis gehuld. Eerst in de 8ste eeuw wordt er naast het Latijn melding van gemaakt. Omstreeks dien tijd vindt men den naam „lingua romana” vermeld ter aanduiding der volkstaal, om deze te onderscheiden van de „lingua latina”. De letterkunde ontwikkelde zich het eerst in het Provençaalsch en het laatst in het Italiaansch. Van de wetenschappelijke werken over de Romaansche talen vermelden wij de „Grammaire comparée des langues de l’Europa latine (1821)” van Raynouard, — „Ueber die jetzigen Romanischen Schriftsprachen (1831)” van L. Dieffenbach, — en „An essay on the origin and formation of the Romance languages (2de druk 1862)” van Lewis. Bovenal echter noemen wij: „Grammatik der romanischen Sprachen (4de druk, 1876, 4 dln)”, van Lewis, alsmede diens „Etymologisches Wörterbuch der romanischen Sprachen (3de druk 1872— 1876, 3 dln)”.
In meer beperkten zin bestempelt men met den naam van Romaansch de taal, welke in een klein gedeelte van Graauwbunderland gesproken wordt. Hoewel hare spraakkunst in het algemeen met die der overige Romaansche talen overeenkomt, wordt zij niet tot de hoofdtakken van dezen taalstam gerekend, eensdeels omdat zij door den invloed van andere talen sterk verbasterd is en anderdeels omdat zij zich niet tot schrijftaal ontwikkeld heeft. Zij is verdeeld in twee hoofddialecten, het Hooglandsch of eigenlijke Romaansch, dat bij de bronnen van de Rijn gesproken wordt, en de taal die in Engadin gebezigd wordt. In de middeneeuwen was deze taal nagenoeg over geheel Graauwbunderland verspreid, maar zij werd langzamerhand door het Duitsch verdrongen. Men heeft in het Romaansch niet veel meer in druk dan eenige stichtelijke werken, alsmede een aantal volksliederen uit de 16de en 17de eeuw, van welke sommige uitgegeven zijn door Flugi (1873), andere door Böhmer (1873); men heeft eene Romaansche spraakkunst benevens een woordenboek van Larisch (1852).