Rijnbond (De) is de naam van den Statenbond, door Napoleon I op de puinhoopen van het Duitsche Rijk gesticht. De Vrede van Preszburg (26 December 1805) verwijderde de voormalige Keurvorsten van Beijeren en Würtemberg, alsmede Baden, aan welke de souvereiniteit (aan eerstgenoemde twee tevens het koningschap) werd toegekend, uit de gemeenschap des Rijks en legde den Keizer de verpligting op, aan hunne maatregelen van zelfbestuur geenerlei hindernis in den weg te leggen. Reeds in het voorjaar van 1806 deed Napoleon een ontwerp tot een onderling verbond der kleinere Duitsche Staten, onder goedkeuring van Beijeren, Würtemberg en Baden en onder medewerking van den Keuraartskanselier von Dalberg en van den Beijerschen minister Montgelas, door Talleijrand en een van diens ambtenaren Labesnardière, in gereedheid brengen. Den 1sten Augustus verklaarden 16 Duitsche vorsten, dat zij zich afscheidden van het Duitsche Rijk en maakten door de Rijnbond-acte van 12 Julij 1806 Europa bekend, dat zij te zamen de „Rheinische Bundesstaaten” vormden, terwijl zijde overige Duitsche Rijksstanden uitnoodigden, zich bij hen te voegen.
Volgens de bepaling dier acte ontving de Keurvorst en aartskanselier den titel van Vorst-primas. De Keurvorst van Baden, de Landgraaf van Hessen-Darmstadt en de Hertog von Berg aanvaardden dien van Groothertog, Nassau-Usingen dien van Hertog, en de Graaf von der Leijen dien van Vorst. Napoleon I noemde zich beschermheer van den Bond. Door de stichting van dezen verloren onderscheidene steden en kleine Staten hare zelfstandigheid, en een aantal vroeger onafhankelijke Vorsten en aanzienlijke geslachten werd aan de souvereiniteit der Vorsten van den Rijnbond onderworpen. Alle Staten van den Bond, Frankrijk niet uitgezonderd, waren verpligt tot solidariteit, waartoe Beijeren 30000 man, Würtemberg 12000, Baden 8000, Berg 5000, Hessen-Darmstadt 4000, de overige Bondsvorsten te zamen 4000, en Frankrijk 200000 man beschikbaar zouden stellen. Hoewel Napoleon als beschermheer optrad, zou er geen Bonds-opperhoofd wezen, aan wien de overige Staten van den Bond onderworpen waren. Tot vergaderplaats van afgevaardigden, om over aangelegenheden van den Bond te beraadslagen, werd Frankfort aan de Main aangewezen; de vergadering zou bestaan uit 2 ligchamen, dat der Köningen, waarin ook de Groothertogen zitting namen, en dat der Vorsten. De Vorst-primas zou voorzitter zijn van het eerste, en de Hertog van Nassau-Usingen van het tweede.
Intusschen is deze Bondsvergadering nooit vergaderd geweest. De geschillen der Bondsvorsten zouden op den Bondsdag worden beslist. Langzamerhand voegden zich vele andere Vorsten bij den Rijnbond, zoodat deze in 1811 bestond uit 4 koningrijken, 5 groothertogdommen, 11 hertogdommen en 16 vorstendommen, tezamen 5916 geogr. mijl met ruim 14½ millioen inwoners en een leger van nagenoeg 120000 man. De Beschermheer zelf was de eerste, die inbreuk maakte op de regten van den Bond, daar hij dezen enkel beschouwde als een werktuig ter bereiking van zijne heerschzuchtige bedoelingen. Hier en daar deed hij wetgeving, regtspleging en bestuur schoeijen op de Fransche leest.
Het jaar 1813 evenwel maakte een einde aan den Rijnbond. Toen Pruissen zich aan de zijde van Rusland schaarde, om tegen Napoleon I te velde te trekken, waren de Hertogen van Mecklenburg-Schwerin en Mecklenburg-Strelitz de eersten, die zich van den Rijnbond losrukten. Andere Vorsten en Koningen volgden dit voorbeeld, zoodat eindelijk alleen Saksen en de Vorst-primas getrouw bleven aan den Bond. De Koning van Westfalen en de Groothertog van Berg werden op het Congrès te Weenen vervallen verklaard van den troon. Würzburg verviel aan Beijeren en eenige andere Vorsten verloren hunne souvereiniteit, terwijl de overige Staten van den Rijnbond door den nieuwen Duitschen Bond in hunne souvereiniteit werden gehandhaafd.