Rühle von Lilienstern (Johann Jacob Otto August), een Pruissisch generaal en schrijver, geboren den 16den April 1780 te Berlijn, trad in 1795 in dienst, werd in 1807 majoor en gouverneur van hertog Bernhard von Weimar en vergezelde dezen in den oorlog van 1809 tegen Oostenrijk. In het najaar van 1811 begaf hij zich naar zijne goederen in Saksen, maar trad in 1813 als vrijwilliger in de gelederen van het korps van Lützow, werd chef de bureau bij Scharnhorst en ontwierp het plan voor het gevecht bij Hainau. In December van dat jaar werd hij commissaris van de Duitsche legervorming onder Stein, in 1815 chef van den generalen staf in de Rijnprovinciën, in 1816 kolonel bij den grooten generalen staf te Berlijn, in 1820 generaal-majoor en in 1822 chef van den grooten generalen staf. Sedert 1816 was hij voorzitter der commissie van regeling der studiën aan de militaire school, en in 1826 werd hij directeur dier commissie.
In 1835 zag hij zich benoemd tot luitenant-generaal en in 1844 tot directeur-generaal van het militair onderwijs. Hp overleed te Salzburg den 1sten Julij 1847. Van zijne geschriften vermelden wij: „Bericht eines Augenzeugen von den Feldzug des Fürsten von Hohenlohe-Ingelfingen in September und October 1806 (1807, 2 dln; 2de druk 1809)”,— „Zur Geschichte der Pelasger und Etrusker (1831) ”, — „Universalhistorischer Atlas (1827; dl 1 en 2)”, — „Historiogramm des preuszischen Staats von 1280—1830 (1834)”, — „Rudimente der Hydrognosie (1839)”, — „Vaterländische Geschichte von der frühesten Zeit bis um das Ende des 13 Jahrhunderts (1840, dl 1)”, — en „Oro-hydrographische Karte von Sachsen (1809)”.