Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-08-2018

Rembang

betekenis & definitie

Rembang, eene residentie op Java, grenzende aan de residentiën Japara, Samarang, Madioen, Kediri en Samarang en aan de JavaZee, is in het noorden dor en zandig, in het zuiden boschrijk en vooral aan de oevers der rivieren, van welke de Solo-rivier de voornaamste is, zeer vruchtbaar, terwijl men er in het algemeen geen hoog gebergte aantreft. Het aantal inwoners bedraagt er bijna een millioen (1875). De voornaamste voortbrengselen zijn er: koffij, suiker, tabak, katoen, maïs, kurkuma, aardvruchten en vooral veel djati-hout. In de bosschen vindt men er wilde runderen, 3 soorten van tijgers, wilde zwijnen, katten, apen, paauwen enz.

In deze residentie heeft men vele oude, heilige graven, en in de nabijheid van Toeban is de merkwaardige grot, Goewa Akbar, welke stiklucht bevat. Te Djogan heeft men er een waterval ter hoogte van 50 Ned. el, en te Tojo Tolan modderbronnen. Deze residentie is verdeeld in 4 afdeelingen, namelijk Rambang, Blora, Toeban en Bodjo-Negoro. De bevolking langs het strand voorziet in hare behoeften door kusthandel en visscherij. Voorts weeft men in deze residentie zeilen, kleedjes, hoofddoeken en gonjezakken, en men vervaardigt er aardewerk en Javaansch papier, terwijl in de hoofdplaats ervaren goud- en zilversmeden, timmerlieden, metselaars enz. gevonden worden. — De hoofdplaats Rembang ligt aan het noorderstrand van het district Waroe op 6°42'30" Z. B., is regelmatig gebouwd, bestaat uit onderscheidene wijken en heeft een fraai residentie-huis, eene Protestantsche kerk, eene gouvemementsschool, een logement en omstreeks 12000 inwoners.

Rembrandt, eigenlijk Rembrandt Harmenz. van Rijn, de grootste Hollandsche schilder, geboren te Leiden den 15den Julij 1607 in een huis in de Weddesteeg bij de Witte Poort, was de zoon van den bemiddelden molenaar Harmen Gerritz. en ontving het eerste onderwijs van den schilder Jacob Izaaksz. van Swanenburg aldaar en vervolgens van Pieter Lastman te Amsterdam. Zijn eerste bekende stuk, een „Paulus” (thans te Stuttgart), van 1627 is in den trant van Lastman geschilderd. Geruimen tijd oefende Rembrandt te Leiden zich zelven, doch in 1630 vertrok hij naar Amsterdam. Hier kreeg hij vele bestellingen en trad reeds in 1634 in het huwelijk met de schoone Saske van Ulenburgh, eene dochter van den burgemeester en pensionaris van Leeuwarden, later raadsheer in het Hof van Friesland.. De weinige jaren, gedurende welke hij zich in haar bezit mogt verheugen, behoorden tot de gelukkigste van zijn leven. In 1638 schilderde hij voor Frederik Hendrik: eene „Graflegging” en eene „Opstanding van Christus”, en voor den Amsterdamschen kunstvriend Six: „De overspelige vrouw vóór Christus”, terwijl hij den omgang genoot der aanzienlijkste en geleerdste tijdgenooten. In 1642 verloor hij zijne vrouw, die hem één zoon en het vruchtgebruik van haar vermogen naliet.

Hoewel hem voor zijne stukken groote sommen werden uitbetaald en hij van elk zijner leerlingen een jaargeld van 100 gulden ontving, geraakte hij in 1653 in geldelijke ongelegenheid, zoodat hij hypotheek moest nemen op zijn huis in de Breedstraat (thans de Jodenbreestraat), en zijne ongelegenheid nam zoozeer toe, dat zijn boedel in 1656 verklaard werd te zijn in staat van kennelijk onvermogen, weshalve al zijne losse en vaste goederen aan de desolate boedelkamer vervielen en bij executie verkocht werden. Ten onregte heeft men daaruit opgemaakt, dat hij een verkwistend leven leidde, terwijl anderen hem zelfs van schraapzucht en inhaligheid hebben beschuldigd. Veeleer moet de oorzaak van die ongelegenheid gezocht worden in de ongunstige tijdsomstandigheden, alsmede in zijn tweede huwelijk met Catharina van Wijk, dat hem de verpligting oplegde, om zijn vermogen — eigenlijk dat zijner eerste vrouw — uit te keeren aan haar zoon. Tevens was hij een hartstogtelijk verzamelaar van kunstwerken, prenten enz., waaraan hij veel geld besteedde. Tot overmaat van ramp bragt zijn inboedel, te voren op 40000 gulden geschat, niet meer op dan een vierde gedeelte dier som, zoodat de kunstenaar niets anders overhield dan de magt van zijn genie. Na dien tijd zonderde hij zich af van het gezellig verkeer, en overleed den 8sten October 1669 te Amsterdam, waar op een naar hem genoemd plein in 1852 een standbeeld ter zijner eere verrees.

Rembrandt is een oorspronkelijk kunstenaar, die zijne onderwerpen ontleende aan zijne omgeving. De merkwaardigste, vaak de zonderlingste figuren uit het volk gaven hem aanleiding tot eene studie en verkregen onder zijne hand eene indrukwekkende, karakteristieke werkelijkheid, waaraan een zeker dichterlijk waas niet ontbrak. De studie naar het leven had invloed zelfs op zijne Bijbelsche tafereelen. Hij stelt Jozef en Maria voor in Nederlandsche kleederdragt en met een vrij leelijk, ingebakerd kind. Hij schilderde echter voor zijn volk, en wat aan de schoonheid der lijnen ontbreekt, vergoedt hij door de treffende waarheid, Bovenal weet hij te tooveren met licht en bruin. Met schaduw en duisternis doet hij de merkwaardigste gedeelten van zijn stuk door een krachtig licht op eene grootsche wijze te voorschijn treden. De ligchaamsvormen doet hij vermoeden, zonder ze naauwkeurig af te teekenen. Alleen de koppen zijn uitvoerig geschilderd.

Niettemin lette hij op de schijnbaar geringste omstandigheden, waardoor hij aan menig stuk eene ongemeene bekoorlijkheid wist bij te zetten. Intusschen ziet men gedurende zijn leven eene groote verandering in zijn schildertrant. Eerst schilderde hij met een fijn penseel en met helder daglicht, zooals men ontwaart in zijne „Anatomische les (1632)” in het Mauritshuis te ’s Gravenhage. Opmerkelijk is hier de waarheid in alle bijzonderheden, vooral in de koppen, en de verwonderlijke werking van het luchtperspectief. Na dien tijd koos hij de beperkte verlichting, waarbij de breede, maar toch heldere massa’s schaduw een prachtig contrast vormen met het scherp invallende, slechts enkele deelen beschijnende licht.

Dit ziet men in den „Nachtwacht (1642)” op het Trippenhuis te Amsterdam, eigenlijk het uittrekken der schutters tot het prijsschieten. De vormen zijn zeer naauwkeurig aangegeven; elke figuur is een persoon, de goudachtige kleur is helder, het effect treffend en de behandeling uitvoerig. Intusschen bewijst zijn „Simeon in den Tempel (1631)”, in het Mauritshuis aanwezig, dat hij reeds veel vroeger de beperkte verlichting koos. Na 1653 werd de goudachtige locale toon van het vleesch nog dieper, terwijl soms die toon overging in een minder helder bruin, en hij graauwe en zwartachtige schaduwen aanbragt. De behandeling van het penseel of liever van den borstel werd daarbij verbazend vrij en breed, zooals blijkt uit zijne „Staalmeesters (166)”, de regenten van het Staalhof te Amsterdam voorstellende.

In zijne bijbelsche tafereelen, waartoe de Jodenwijk hem vaak onbehagelijke figuren leverde, heerschen eenvoudigheid, waarheid en diep gevoel. Het verhevene en gemoedelijke treden hier op den voorgrond. Daartoe behooren: „De afneming van het Kruis (1633)”, thans te München en heerlijk van coloriet, hetwelk niet minder geldt van een dergelijk stuk in de Hermitage te Petersburg, — „De gelijkenis van den wijngaard”, te Petersburg, — „Christus en Magdalena na de opstanding (1638)”, in Buckingham-palace, — „De aankondiging aan Maria (1640)”, in het Grosvenor-muséum, — „De Heilige Familie (1642)'’, in het Louvre, — en „De overspelige vrouw (1644)”, te Londen. Fraai is vooral ook zijne „Heilige Familie (1645)”, in de Hermitage te Petersburg, welk stuk door eene meesterlijke behandeling en door de zamenvoeging der kleuren een betooverenden indruk maakt op den beschouwer. Voorts vermelden wij zijne „Familie van Tobias, den vertrekkenden Engel vereerend (1637)”, in het Louvre, — „Jacob, de zonen van Jozef zegenend (1656)”, te Cassel, — „De barmhartige Samaritaan (.1648)”, in het Louvre, — en „De gelijkenis van den wijngaard (1637),’’ wier hoofdpersonen vol leven en uitvoerig geschilderd zijn. Tot zijne genrestukken behooren: „De philosophen (1635)”, in het Louvre, — en „De houthakker en zijn gezin”, te Cassel. Hij was afkeerig van mythologische onderwerpen. Men heeft slechts van hem eene „Danaë” in de Hermitage te Petersburg en eene „Ganymedes” te Dresden.

Uit het vermelde volgt reeds, dat hij een uitstekend portretschilder was; trouwens zijne portretten onderscheiden zich door een eigenaardig licht, door een bepaald coloriet, door eene oorspronkelijke behandeling. Zelfs voor zijne leerlingen bleef hij in dat opzigt onnavolgbaar. Het aantal der door hem vervaardigde portretten is dan ook verbazend groot. Meermalen schilderde hij zijn eigen portret; men vindt het in het Louvre tot tweemaal toe, namelijk van de jaren 1633 en 1660, en te Berlijn desgelijks, en zoowel te Dresden als te Weenen eenmaal. Voorts leverde hij het portret van den schrijfmeester Coppenol, voorbeen te Cassel, thans te Petersburg, — dat van eene 83-jarige vrouw (1634), thans te Londen, — dat van een scheepsbouwmeester met zijne vrouw (1633), desgelijks te Londen, — dat eener jonge vrouw, door sommigen voor dat van Saske gehouden, in het Louvre, — dat van eene aan het venster staande vrouw (1641), in Buckingham-palace, — dat van eene vrouw in profiel, te Cassel, — dat van een man en van eene vrouw (1641), in het bezit van lord Ashburton, — en het portret der echtgenoote van den burgemeester Six (1643). Ook schilderde hij een prachtig portret van een rabbijn, — en nog een bewonderenswaardig mansportret, beide in het muséum te Londen.

Ook heeft Rembrandt enkele landschappen geschilderd, zooals: „De ruïne van een oud kasteel met eene brug op den voorgrond”, te Cassel, — „Een bergachtig landschap”, te Dresden”, — „twee dichterlijke landschappen”, te Brunswijk, — „Een watermolen”, in het bezit van den markies van Landsdowne, — „Eene Hollandsche vlakte”, het eigendom van lord Overstone, — en een warm geschilderd zeestuk, in de Hermitage te Petersburg.

Uit bovengestelde mededeelingen blijkt reeds, in welke kunstverzamelingen de voornaamste stukken van Rembrandt worden aangetroffen. Wijders vindt men in vele andere muséa teekeningen van Rembrandt, welke uitmunten door fijn gevoel en door de geniale wijze, waarop hij door vlugtige en weinige lijnen het hoofdkarakter van zijn onderwerp wist aan te duiden. Niet minder dan op het gebied der schilderkunst was hij op dat der etskunst een wonder van zijn tijd. Met wit en zwart wist hij tooverachtige effecten voort te brengen, terwijl daarin zijn zin voor compositie in vollen glans schittert, Van die etsen, ten getale van ongeveer 400 en door verschillende kunstenaars verzameld en beschreven, vermelden wij: „De aankondiging aan de herders”, — „De opwekking van Lazarus”, — „Christus, de zieken genezend (de honderd guldens prent)”, — een „Ecce Home”, — en talrijke portretten, benevens eenige landschappen (de Molen, de Drie boomen enz).

De invloed van Rembrandt beheerschte de geheele 17de eeuw. Het fijne gevoel voor het schilderachtige, een fraai en warm coloriet en eene uitmuntende techniek zijn de voornaamste kenmerken van zijne school. Tot deze behooren Eeckhout, Govert Flink, Ferdinand Bol, Fabricius, Jan van den Meer, Nicolaas Maas, Pieter de Hooghe, Philip de Koning, Samuel van Hoogstraten, Jan Victor, Jurriaan Ovens enz.

< >