Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-08-2018

Regtspraak

betekenis & definitie

Regtspraak is de bevoegdheid om regt te spreken. Zij behoort voor geschillen van privaatregt, alsook in belastingzaken, aan de regtscollegién, ingesteld bij de Grondwet en bij de wet op de regtelijke organisatie,namelijk de kantongeregten. arrondissementsregtbanken, geregtshoven en Hoogen Raad. De strafregtspleging berust bij dezelfde collegiën, voor ieder binnen bepaalde grenzen, en bovendien bij de krijgsraden. Voorts komt aan eene afdeeling van den Raad van State regtspraak toe in geschillen over de administratieve magt.

Er wordt alom regt gesproken in naam des Konings en volgens de wet, wier billijkheid de regter niet mag beoordeelen. Ook mag de regter niet weigeren regt te spreken, maar moet beslissen in alle zaken, welke tot zijne bevoegdheid behooren. In burgerlijke geschillen moet hij de vordering toekennen of ontzeggen, — in strafzaken veroordeelen of vrijspreken (of van regtsvervolging ontslaan). De Hooge Raad heeft het toezigt op de regtspraak en kan de vonnissen, die in strijd zijn met de wet, vernietigen.

Regtspraak of jurisprudentie heet ook de opinie, die een regtscollegie bij zijne vonnissen over eene regtskwestie heeft aangenomen. De kennis daarvan is natuurlijk van het hoogste belang voor de advocaten. Inzonderheid is de regtspraak van den Hoogen Raad gewigtig, omdat daaraan in het hoogste ressort nagenoeg alle vonnissen onderworpen worden. Men vindt die regtspraak vermeld in „Het weekblad van het regt", — in de „Verzameling van arresten van van den Honert", — in de „Regtspraak van den Hoogen Raad van mr. D Leon”. — en in „De regtzaal van mr. J. B. Vosmaer.”

< >