Preszburg, een comitaat in Hongarije, grenst in het noorden en oosten aan het comitaat Neutra, in het zuiden aan Komorn en Wieselburg en in het westen aan het aartshertogdom Oostenrijk en telt op ruim 78 geogr mijl omstreeks 300000 inwoners. Het land is over het geheel vlak, maar wordt door de noordoostwaarts loopende Kleine Carpathen in 2 deelen gescheiden, en doorkronkeld en besproeid door de Donau, die er weinig verval van water heeft en hier en daar eilanden vormt,, o. a. het eiland Schütt, waarvan echter slechts de westelijke, grootere helft tot dit comitaat behoort. Aan zijne westelijke grenzen stroomt de March met de Rudava en andere zijrivieren. Er zijn vele moerassen, en langs de March bestaat de bodem uit bar, onvruchtbaar zand, terwijl voor ’t overige de grond zeer vruchtbaar is.
Tot de voortbrengselen behooren er: graan, vooral tarwe, wijn, hennep, veel ooft en kastanjes. Voorts heeft men er: rundvee, paarden, schapen, wild, visch, gevogelte, marmer, goud en minerale wateren. De bewoners zijn meerendeels Slawen, voorts Hongaren, Duitschers en Israëlieten; zij houden zich bezig met landbouw en veeteelt, drijven een levendigen handel en werken in verschillende fabrieken.
De hoofdstad Preszburg, in het Hongaarsch Poszony en in het Slowakisch Presborok, de voormalige hoofdstad van Hongarije en eene Koninklijke vrijstad, op den linker oever van de Donau gelegen, is eene der hoofdstations van den Oostenrijkschen Staatsspoorweg, het aanvangspunt van den Waagdalspoorweg en eene der fraaiste steden van Hongarije. Zij bestaat uit de Oudstad, Theresiastad, Franz-Josephstad en Nieuwstad, heeft 16 openbare pleinen, 3 R. Katholieke en 2 Evangelische kerken, eene synagoge en onderscheidene kloosters. Van de kerken zijn de Domkerk, in 1090 voltooid, waar de Hongaarsche Koningen werden gekroond, en de Franciscaner kerk, in 1290—1297 verrezen, waar Koningen na hunne krooning met het zwaard van den H. Stefanus den ridderslag ontvingen, de merkwaardigste. Andere belangrijke gebouwen zijn er: het raadhuis, welks oudste gedeelte van 1280 dagteekent, — het gebouw, waar tot 1848 de Hongaarsche Rijksdag gehouden werd, — het aartsbisschoppelijk paleis, — het stamslot der graven Palffy (uit de 13de eeuw), — de schouwburg, in 1775 gesticht, met eene redoutezaal, — en het spoorwegstation. Het Koninklijk kasteel, in 1645 op een berg gebouwd, werd in 1811 door de vlammen verwoest en niet hersteld; de daartoe behoorende zijgebuwen dienen thans tot kazerne. Over de Donau ligt eene schipbrug, en in hare nabijheid verhief zich te voren de kunstmatig opgeworpen Koningsheuvel, die in 1873 is gesloopt. Preszburg is de zetel van een militairen bevelhebber en van een aanvoerder der Honveds, van een financieel en kadastraal bestuur eu van eenige regtbanken. Men heeft er eene faculteit voor regts- en staatswetenschap met een philosophischen cursus, een R. Katholiek gymnasium, een evangelisch lycéum, eene hoogere reaalschool, eene kweekschool voor onderwijzeressen en eene verloskundige school.
Tot de instellingen van weldadigheid behooren er: het instituut van algemeene burgerlijke armverzorging met een Protestantsch, Israëlietisch en een algemeen ziekenhuis, eene stedelijke en bijzondere volksgaarkeuken, onderscheidene spaarkassen, eene bank van leening enz. In 1869 telde de stad ruim 46000 inwoners, onder welke zich 6000 Protestanten en 5000 Israëlieten bevonden. Men heeft er 30000 Duitschers naast 9000 Slawen en 7000 Hongaren, zoodat de Duitsche taal en zeden er de overhand hebben. De nijverheid bepaalt er zich hoofdzakelijk tot het vervaardigen van papier, zijden lint, scheikundige praeparaten, goud- en zilverwerk, potasch, strijkhoutjes enz. De handel — vooral in graan en wijn — wordt er door de stoombootvaart op de Donau en door spoorwegen ongemeen bevorderd. De stad is door bevallige omstreken omringd, en tot de meestbezochte uitspanningsplaatsen behooren er: de Au, een boschrijk Donau-eiland, — het smaakvol aangelegde Bergpark, — Eiselbrundel aan den voet van den Gemsenberg, en de Arena. — Volgens de sage is de Romeinsche veldheer Piso, een veldheer van Tiberius, de stichter van deze stad, welke hij Pisonium noemde. Intusschen vindt men eerst in 1042 de stad Preszburg vermeld. Zij werd toen door Hendrik III, koning van Duitschland, verwoest, maar weldra herbouwd en zoodanig versterkt, dat Hendrik III haar in 1052 in weerwil eener belegering van 2 maanden niet veroveren kon, en Hendrik V in 1108 evenmin.
Dit gelukte eerst in 1271 aan Ottokar, koning van Bohemen, die er vrede sloot met Stéfanus V, koning van Hongarije. Na de troonsbeklimming van Sigismund hield zij op het bolwerk des rijks te wezen, terwijl hare gunstige ligging aan de Oostenrijksche grenzen haar zeer geschikt maakte tot het houden van Rijksdagen en tot het voeren van onderhandelingen tusschen Oostenrijk en Hongarije. Sigismund verzamelde reeds in December 1429 aldaar de Duitsche Vorsten tot een Rijksdag, en Maximiliaan I sloot er den 7den November 1491 een vrede met Wladislaus, koning van Hongarije, waarbij aan eerstgenoemde de troonopvolging in Hongarije werd toegekend, bijaldien laatstgemelde zonder mannelijke nakomelingschap kwam te overlijden. Toen de Osmanen in 1541 de residentie Ofen hadden ingenomen, werd Preszburg de zetel van den Landdag en de krooningstad in Hongarije, — voorts de woonplaats van de hoogste rijks-ambtenaren en van den primas, en de stad behield dien rang nog langen tijd na het verdrijven der Turken. Hier sloten den lsten Februarij 1608 de Oostenrijksche en Hongaarsche Standen met Matthias een verbond tegen keizer Rudolf II. In 1619 werd de stad door Bethlen Gabor ingenomen, maar in 1621 door de Keizerlijke troepen onder Buquoy heroverd.
Sedert 1732 was zij de residentie van den Paladijn van Hongarije, totdat Joseph II in 1784 den stadhouder en andere riiks-ambtenaren naar Ofen verplaatste. Den 26sten December 1805 werd er tusschen Napoleon I en Frans II de Vrede van Preszburg gesloten, waardoor het Duitsche Keizerrijk ophield te bestaan. Niet weinig werd de stad in 1809 door een herhaald bombardement van Davoust geteisterd. Daar deze echter kort daarna moest oprukken naar Lobau, bleef Preszburg met zijne dapper verdedigde brug tot aan den wapenstilstand in handen der Oostenrijkers. Omtrent de deelneming dier stad aan de Hongaarsche beweging van 1848 en 1849 raadplege men Hongarije. Den 5den Februarij 1850 werd Preszburg door eene groote overstrooming bezocht, en den 22sten Julij 1866 zou ten noorden der stad, bij Blumenau, een veldslag geleverd worden tusschen de Pruissen en Oostenrijkers, maar de wapenstilstand verhoedde die bloedige gebeurtenis.