Portulaceën is de naam van eene tweezaadlobbige plantenfamilie uit de orde der Caryophyllinen. Zij omvat kruiden, halfheesters en heesters met ronde of hoekige, somtijds zamengedrukte stengels, afwisselende of tegenoverstaande, gaafrandige, min of meer vleezige, zittende of kortgesteelde bladeren en volkomene, regelmatige bloemen, die zelden enkelvoudig, eind- of okselstandig, maar meestal tot bijschermen vereenigd zijn. De kelk bestaat gewoonlijk uit 2 gave of gespletene, van binnen wel eens als bloemen gekleurde bladeren, die zelden 2tot 5-spletig zijn. De bloembladen ontbreken of zijn ten getale van 4—6 (zelden meer) voorhanden, op den kelkbodem ingeplant, gescheiden of aan den voet min of meer zamengegroeid.
Het aantal meeldraden is even zoo groot, dubbel of driemaal zoo groot als het aantal kelkslippen, en somtijds nog grooter. De helmdraden zijn vrij of aan den voet tot een beker of onregelmatig zamengegroeid, en de helmknoppen naar binnen gekeerd en 2-hokkig. Het vruchtbeginsel is bovenstandig, zelden met de kelkbuis zamengegroeid, ééntot 8-hokkig. De eindstandige stamper verdeelt zich in zoo vele stempels als er hokken voorhanden zijn of draagt een enkelvoudigen, knodsvormigen stempel. De vrucht is één- of veelzadig, gewoonlijk eene met een deksel geslotene zaaddoos, zelden eene gekroonde of gevleugelde steenbes. De zaden zijn lens-, nier- of peervormig; zij hebben eene korstige, gladde of ruwe huid, somtijds een vleezig navelaanhangsel, melig kiemwit en eene schier ringvormig gebogene kiem. De portulaceën komen voor op den gematigden gordel van Europa, Azië en Amerika, maar in grooteren getale in de subtropische en tropische gewesten van het zuidelijk halfrond, inzonderheid aan de Kaap.