Pitcairn, het zuidoostelijkste der Paoemotoe-eilanden in het zuiden van Polynesië, is bergachtig en door koraalriffen omgeven.
Het werd in 1790 bevolkt door eenige Engelsche matrozen en 12 vrouwen uit Tahiti. Deze kolonie bloeide onder het bestuur van Alexander Smith en werd in 1808 ontdekt door den Amerikaanschen seheepsgezagvoerder Folger. Nadere berigten omtrent deze volkplanting werden geleverd in 1815 door de Engelsche kapiteins Staines en Pipor, en in 1825 door Beechy, die er in 1825 eene bevolking vond van 66 zielen. De Engelsche regéring voorzag hen van verschillende benoodigdheden en bragt hen in 1830 naar Tahiti, daar Pitcairn te klein werd voor de toenemende bevolking. Velen echter keerden naar Pitcairn terug; Russell telde er in 1837 reeds 92 personen, en dit getal was in 1856 tot 194 aangegroeid, van welke 187 naar Norfolk werden verplaatst. Ook ditmaal begaven zich velen wederom naar hun geboortegrond, en in 1873 vond Mainwaring er 76 inwoners.