Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-08-2018

Pfalz

betekenis & definitie

Pfalz (De), eene provincie van het voormalige Duitsche Rijk, bevond zich te voren in het bezit der Pfalzgraven en werd verdeeld in de Boven- en Beneden-Pfalz. De eerste, ook Beijersche Pfalz geheeten en met den naam van hertogdom bestempeld, grensde in het noorden aan het vorstendom Baireuth, in het oosten aan Bohemen, in het zuiden aan het vorstendom Neuberg en aan Beijeren, en in het westen aan het vorstendom Bamberg en het gebied van Nürnberg en telde in 1807 op 130 geogr. mijl bijna 284.000 inwoners. Zij behoorde tot de Nordgau van de Beijersche Kreits en had Amberg tot hoofdstad.

De Bovenpfalz komt onder dezen naam het eerst voor in 1329; zij was toen met de Rijn-Plalz vereenigd en verviel eerst in 1623 aan Beijeren. Thans vormt zij het Beijersch arrondissement Oberpfalz en een gedeelte van Oberfranken.

— De Beneden-Pfalz of Pfalz aan de Rijn lag aan beide zijden van de Boven-Rijn. Zij grensde in het zuiden aan het hertogdom Würtemberg, het markgraafschap Baden en den Elzas, in het noorden en oosten aan het aartsbisdom Mainz en het graafschap Katzenellnbogen en in het westen aan het aartsbisdom Trier. De bisdommen Worms en Spiers waren door de Pfalz omgeven. Zij telde op 150 geogr. mijl 300.000 inwoners. De Beneden-Pfalz was in onderscheidene deelen gesplitst, namelijk de eigenlijke Keur-Pfalz (75 geogr. mijl.), grootendeels op den regter oever van de Rijn gelegen, met de steden Manheim en Heidelberg, — het vorstendom Simmern op den linker oever van de Rijn met eene hoofdstad van denzelfden naam, — het hertogdom Zweibrücken, — de helft van het graafschap Sponheim, — en de vorstendommen Veldenz en Lautern. Bij de ontbinding van de Keur-Pfalz in 1801 verkreeg Frankrijk door den Vrede van Luneville alle landen, die op den linker oever van de Rijn gelegen zijn, met eene oppervlakte van 44 geogr. mijl, en in 1802 deed Beijeren ook afstand van de Pfalz op den regter oever van de Rijn (31 geogr. mijl met 141.000 inwoners). Daarvan werden aan verschillende Staten gedeelten toegewezen. De vredesverdragen te Parijs in 1814 en 1815 voegden de Pfalz weder bij Duitschland; het grootste gedeelte daarvan verkreeg Beijeren, — het overige Hessen-Darmstadt en Pruissen.

Het tegenwoordige Beijersche regéringsdistrict de Pfalz (Rijn-Beijeren) ligt op den linker oever van de Rijn en is dus van het eigenlijke Beijeren gescheiden. Het grenst in het noorden en westen aan Rijn-Pruissen, in het zuiden aan Elzas-Lotharingen, in het oosten aan Baden en in het noordoosten aan Rijn-Hessen, en telt op bijna 108 geogr. mijl ruim 641.500 inwoners (1875), onder welke zich 348.000 Protestanten, 2750 Doopsgezinden en 13.000 Israëlieten bevinden. Het Hardtgebergte loopt er van het zuiden naar het noorden overheen en herschept een groot gedeelte van den bodem in eene bevallige berg- en heuvelstreek met fraaije bosschen. De hoogste top, de Donnersberg, verheft er zich tot eene hoogte van 689 Ned. el. Het gewest aan de oostzijde van het gebergte tot aan de Rijn behoort tot de bevalligste van geheel Duitschland en bestaat uit eene afwisseling van welige vlakten, schilderachtige wijngaardheuvels, ooftgaarden en liefelijke dalen. De rivieren des lands zijn, behalve de Rijn, aan de oostelijke grenzen: de Lauter, de Queich, de Speyerbach, de Pfrimm, de Blies en de Glan. Het is een der vruchtbaarste gewesten van Beijeren en uitmuntend bebouwd. Zoowel de landals de wijnbouw bevindt er zich op een hoogen trap van volkomenheid, en de voornaamste voortbrengselen zijn er: uitmuntende granen (tarwe, rogge en gerst), geurige wijnen, allerlei ooft, veel tabak, hennep, vlas, koolzaad, veel hout en groenten.

Voorts heeft men er: vele runderen, schoone paarden, eene menigte zwijnen, pluimgedierte, visschen en bijen, en eindelijk veel ijzer en steenkolen. Tevens is de nijverheid er van veel belang, vooral met betrekking tot tabak, ijzer, aardewerk, aniline, wollen goederen, papier enz. Ook brouwt men er uitmuntend bier. Men drijft er een uitgebreiden handel in wijn en tabak. Dit district bezit een uitmuntend net van spoorwegen en is in 12 arrondissementen verdeeld. De hoofdstad is Spiers.

De Pfalz aan de Rijn, in de eerste eeuw onzer jaartelling schatpligtig aan de Romeinen, werd in de 3de eeuw door de Alemannen bezet, kwam in 496 onder Frankische heerschappij en werd eerlang door Frankische landverhuizers bevolkt. Zij bestond hoofdzakelijk uit de Rijn Frankische landen: de Kreichgau (bisdom Spiers), Gardachgau (bisdom Worms), Lobdengau (tusschen de Rijn en de Elsenz), gedeelten van de Maingau, de Speyergau, de Wormsgau en de Nahgau, alsmede van de Einrich- en Trachgau (b. v. Kaub en Bacharach). Aan het hoofd der afzonderlijke landen (Goën) bevonden zich in den tijd der Karolingen graven, terwijl de pfalzgraven als regterlijke ambtenaren aan het Hof des Konings vertoefden.

Intusschen ontstonden op het gebied van de Pfalz vele vermaarde koningspfalzen (koninklijke paleizen, palatia) te Ingelheim, Kreuznach, Worms, Spiers, Selz enz. De eerste, die in de Pfalz een groot gezag verkreeg, was Koenraad I van Franken, die omstreeks het jaar 905 den titel van hertog der Franken aannam. Dit hertogdom echter verdween reeds in 939, en des Hertogs bezittingen vielen meest ten deel aan Koenraad de Roode, den stamvader der Saliërs, en vervolgens aan de Hohenstaufen. Koning Frederik I begiftigde (1155) zijn broeder Koenraad, die in 1147 de Rijn-Frankische landen geërfd had, met de waardigheid van Pfalzgraaf te Aken, en deze vestigde zich op een burgt op den Jettenbühel bij Heidelberg. Hij werd opgevolgd door zijn schoonzoon Hendrik de Wolf, schoonzoon van Hendrik de Leeuw, en later door diens zoon Hendrik de Jongere. Toen deze in 1214 kinderloos overleed, schonk koning Frederik II de Pfalz met het ambt van Pfalzgraaf aan Lodewijk van Beijeren, uit het Huis Wittelsbach, die ook de goederen der vroegere Pfalzgraven in zijn Huis wist te brengen door het huwelijk van zijn zoon Otto met Agnes, eene dochter van Hendrik de Oudere. Op hem volgden Otto I de Doorluchtige (1228—1253), Lodewijk II (tot 1294), Rudolf I (tot 1319) en keizer Lodewijk (tot 1329), die bij het verdrag van Pavia (4 Augustus 1329) de Pfalz afstond aan zijne neven, Rudolf en Ruprecht, zonen van Rudolf I.

De Keurvorstelijke waardigheid zou afwisselen tusschen de Pfalz en Beijeren. Na den dood van Rudolf II (1353) werd Ruprecht I alleenheerscher tot 1398. Hij verkocht in 1355 een gedeelte van de Boven-Pfalz aan keizer Karel IV, die daarvoor de Keurvorstelijke waardigheid uitsluitend aan de Rijn-Pfalz toekende, en kocht in 1385 Zweibrücken, Hornbach en Bergzabern. Hij heeft zich vooral verdienstelijk gemaakt door de stichting der universiteit te Heidelberg. Zijn neef Ruprecht II volgde hem op, slaagde er in, een gedeelte van de afgestane Boven-Pfalz terug te krijgen van koning Wenzel, en bepaalde in 1395 door de Rupertijnsche constitutie, dat de Pfalz steeds onverdeeld op den oudsten zoon zou overgaan, wat trouwens reeds in de Gouden Bul was vastgesteld. Zijn zoon en opvolger Ruprecht III werd in 1400 tot Duitsch koning gekozen. Hij maakte zich meester van het overig gedeelte van de Boven-Pfalz, verkreeg een gedeelte van het graafschap Sponheim, alsmede het graafschap Kirchberg bij den Hondsrug en vergrootte het slot te Heidelberg met den Ruprechtsbouw. Na zijn dood (1410) werden zijne bezittingen verdeeld onder zijne 4 zonen: Lodewijk III verkreeg de Keur- en Rijn-Pfalz, met Amberg en Nabburg in de Boven-Pfalz, — Johann de Boven-Pfalz, — Stephan Zweibrücken en Simmern, — en Otto Mosbach.

De Keurvorstelijke lijn (Heidelbergsche lijn) bestond onder de nakomelingen van Lodewijk III tot 1559. Hij zelf heerschte tot 1436, — Lodewijk IV tot 1449, — Frederik de Overwinnaar tot 1475, — Philips de Opregte tot 1508, — Lodewijk V tot 1544, — Frederik II tot 1553, — en Otto Hendrik tot 1559. Laatstgenoemde bevorderde de Hervorming, verbeterde de universiteit te Heidelberg naar het plan van Melanchthon, verrijkte de bibliotheek aldaar met belangrijke handschriften en verruimde het Slot aldaar met den prachtigen Otto-Hendriksbouw. Na zijn kinderloos overlijden vielen zijne bezittingen en de Keurvorstelijke waardigheid ten deel aan de Iijn-Simmern, waarvan alstoen Frederik III de Vrome het hoofd was. Deze begunstigde de leer van Calvijn en werd opgevolgd door zijn zoon Lodewijk VI, een voorstander der Luthersche belijdenis. Hij werd vervangen door zijn 9-jarigen zoon Frederik IV onder voogdijschap van den pfalzgraaf Johann Casimir van de Pfalz-Lautern, en toen deze in 1592 overleed, kwamen zijne goederen aan de Keur-Pfalz. Ook Frederik IV begunstigde de Calvinisten, hielp de Evangelische Unie stichten (1608) en stierf kort daarna. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Frederik V, die zich in 1619 liet overhalen, om de kroon van Bohemen aan te nemen, waardoor hij zijne landen en de Keurvorstelijke waardigheid verloor, die door keizer Ferdinand II aan hertog Maximiliaan van Beijeren werden toegekend.

De Spaansche veldheer Spinola deed nu een inval in de Keur-Pfalz en maakte zich meester van het grootste gedeelte des lands, hetwelk de bitterste ellenden verduren moest. Tilly veroverde en plunderde in 1622 Heidelberg, en de Pfalz werd tot aan den Vrede van Munster als veroverd land behandeld. Karel Lodewijk, de zoon van Frederik V (+ 1632), herkreeg door de magt der Zweden voor korten tijd het grootste gedeelte van de Pfalz onder voogdijschap van zijn oom, pfalzgraaf Lodewijk Philips van Simmen. Na de zegepraal der Keizerlijke troepen bij Nördiingen (1634) verdreef de Oostenrijksche generaal Gallas den Keurvorst en zijn Voogd. Bij den Vrede van Münster kreeg Karel Lodewijk wel is waar de Keur-Pfalz terug en schonk men hem een achtsten Keurvorsteiijken zetel en het ambt van erfschatmeester, maar de Boven-Pfalz en andere aanzienlijke waardigheden verbleven aan Beijeren. Men stelde echter vast, dat een en ander na het uitsterven van de mannelijke lijn in Beijeren tot de Pfalz zou terugkeeren. In de oorlogen van de Keizers en het Rijk tegen Frankrijk (1673—1679), wilde dit laatste den Keurvorst tot een bondgenootschap dwingen, en toen hij weigerde, verwoestte een Fransch leger de Pfalz. Na den Vrede te Nijmegen perste Frankrijk den Keurvorst nog eene oorlogschatting af van 150000 florijnen en eigende zich tevens een aanmerkelijk gedeelte toe van het land.

Karel Lodewijk overleed in 1680 en werd opgevolgd door zijn zoon Karel, met wien in 1685 de lijn Simmern uitstierf, zoodat de Keurvorstelijke waardigheid en het land ten deel vielen aan Zweibrücken-Neuburg, en wel aan pfalzgraaf Philips Willem, die reeds Gulik, Berg en Ravenstein bezat. Lodewijk XIV van Frankrijk maakte aanspraak op de allodiale goederen van Karel Lodewijk, dewijl diens dochter Charlotte Ellizabeth gehuwd was met den hertog van Orleans, weshalve hij in 1682 tegen de Pfalz te velde trok. Onderscheidene steden werden in puinhoopen veranderd, het Keurvorstelijk slot te Heidelberg aan de vlammen prijs gegeven (1689) en het land uitgeplunderd. Keurvorst Philips Willem overleed in 1690 als balling te Weenen en liet een zoon, Johan Willem, na, aan wien hij het stadhouderschap in Gulik en Berg had opgedragen. Deze verplaatste, daar Heidelberg in puin lag, het Hof naar Diisseldorf. De oorlogs-ellende in de Pfalz duurde voort tot aan den Vrede van Rijswijk (1697), en aan de hertogen van Orleans (of liever aan Lodewijk XlV) moesten 30000 scudi worden uitbetaald. Bij den Vrede van Rijswijk had Frankrijk de voorwaarde gesteld, dat de van zijnentwege gemaakte veranderingen in de eeredienst van kracht zouden blijven. Hoewel men er tegen één R. Katholiek, 2 Lutherschen en 3 Hervormden had, wilde de regéring van den R. Katholieken Keurvorst de R. Katholieke Kerk als de heerschende handhaven, zoodat de Protestanten er aan groote verdrukkingen ter prooi waren, totdat Brandenburg en Pruissen er zich mede bemoeiden.

In 1705 werd eene overeenkomst gesloten, waarbij de Protestanten verkiesbaar werden gesteld voor alle openbare ambten, terwijl de Hervormden 5/7de ontvingen van alle kerken en de Lutherschen alle, welke zij sedert 1624 bezeten hadden. De Keurvorst moest als bondgenoot des Keizers deel nemen aan den Spaanschen Successie-oorlog, maar het land had hiervan weder veel te lijden. Hij werd in 1716 opgevolgd door zijn jongeren broeder Karel Philips, die het weelderig Hof van zijn voorganger afschafte en de geldmiddelen van de Pfaiz in orde bragt. Tevens echter begonnen aanstonds, door den invloed der Jezuïeten, de vervolgingen der Protestanten, en toen deze de hoofdkerk te Heidelberg niet aan de R. Katholieken wilden afstaan, verplaatste hij in 1720 het Hof naar Manheim. Daar hij den 31sten December 1742 zonder mannelijke erfgenamen overleed, viel de Keurvorstelijke waardigheid ten deel aan de lijn Pfalz-Sulzbach, van welke Karel Theodoor de vertegenwoordiger was. Onder dezen begaafden Vorst bloeiden kunst en wetenschap, landbouw, nijverheid en handel.

In den Zevenjarigen Oorlog stond de Pfalz tegenover Pruissen. Toen in 1777 met keurvorst Maximiliaan III Joseph het Beijersche Vorstenhuis uitstierf, werden de Beijersche landen met de Pfalz vereenigd, met uitzondering van een gedeelte (40 geogr. mijl), dat aan Oostenrijk ten deel viel. De Keur-Pfalz herkreeg nu haren voormailgen rang, namelijk de 5de plaats in het collegie van Keurvorsten. In de oorlogen tegen Frankrijk namen de Franschen de Pfalz in bezit op den linker oever van de Rijn, terwijl ook het gedeelte op den anderen oever veel van den oorlog te Iijden had. Daar in 1799 met Karel Theodoor de lijn Sulzbach uitstierf, kwamen de landen van de Pfalz in het bezit van de éénig overgeblevene lijn Zweibrücken-Birkenfeld. Haar hoofd, Maximiliaan Joseph, sedert 1795 pfalzgraaf van Zweibrücken-Birkenfeld en in 1799 keurvorst van Beijeren en van de Pfalz, moest bij den Vrede van Luneville (1802) de landen op den linker oever van de Rijn aan Frankrijk afstaan, terwijl de landen op den anderen oever als schadeloosstelling werden toegekend aan de Vorsten, die op den linker oever grondgebied verloren hadden, en in 1806 hield de Pfalz op een zelfstandige Staat te wezen.

De lijn Neuburg-Sulzbach werd, zooals wij vermeld hebben, gesticht door Johann, den tweeden zoon van Ruprecht, en bij den dood van dezen (1448) viel, volgens de regeling van den grootvader, Pfalz-Neuburg niet ten deel aan zijn zoon Christoffel, die in 1439 koning van Denemarken geworden was, maar aan de Keur-Pfalz. Stéfanus, de derde zoon van Ruprecht, werd stichter van de lijn Zweibrücken-Simmern en verkreeg door huwelijk het graafschap Veldenz en nagenoeg de helft van het graafschap Sponheim. Hij overleed in 1459, en nu verdeelde zich de stam in 2 takken, dien van Simmen en dien van Zweibrücken. De eerste werd gesticht door Stéfanus, den oudsten zoon van Frederik, wiens nakomeling Frederik de Vrome in 1559 de Keur-Pfalz erfde. Hij stond toen Simmern af aan zijn broeder Georg, wiens geslacht in 1673 met Lodewijk Hendrik Maurits uitstierf. De stamvader van de lijn Zweibrücken was in 1459 Lodewijk de Zwarte, tweede zoon van Stéfanus. De zonen van Lodewijk, namelijk Lodewijk en Ruprecht, verdeelden in 1514 het land. De stichter van de eigenlijke lijn Zweibrücken was echter Lodewijk Hendrik, die in zijne Staten de Luthersche godsdienst invoerde en in 1532 overleed.

Zijn zoon en opvolger Wolfgang verkreeg in 1557 van keurvorst Otto Hendrik het hertogdom Neuburg en Sulzbach. Bij zijn overlijden in 1569 werd de oudere lijn Zweibrücken-Neuburg door zijn oudsten zoon Philips Lodewijk gesticht. "Na den dood van dezen (1614) kwam zijn oudste zoon Wolfgang Willem aan het bewind, en toen in 1609 het Huis Gulik-CleefBerg uitstierf, waartoe zijne moeder behoorde, deed hij zijne aanspraak gelden op een deel der nalatenschap en geraakte hierdoor in twist met Brandenburg. Om de hulp van hertog Maximiliam van Beijeren en van de Liga te verkrijgen, ging hij in 1614 over tot de R. Katholieke Kerk. In 1630 werd daaromtrent eéne overeenkomst gesloten en in 1647 en 1666 bekrachtigd, volgens welke Brandenburg in het bezit kwam van Cleef, het graafschap Mark en Ravensberg, — en Pfalz-Neuburg in dat van Gulik, Berg en Ravenstein. Philips Willem, een zoon van Wolfgang Willem, werd de opvolger van Karel, toen deze in 1685 overleed. August, de tweede zoon van den Pfalzgraaf Philips Lodewijk, stichtte in 1514 de lijn. Pfalz-Sulzbach, die onder zijn zoon Christiaan August in 1655 desgelijks de R. Katholieke godsdienst omhelsde en onder Karel Theodoor (1742) de Pfalz en later (1777) Beijeren erfde. De jongere lijn Zweibrücken werd in 1569 gesticht door Johan I, tweeden zoon van Wolfgang.

Genoemde Johan liet in 1594 drie zonen na, stichters van even zoovele lijnen. De oudste, Johan II, zette de jongere lijn Zweibrücken voort, welke in 1661 uitstierf, zoodat hare goederen ten deel vielen aan de lijn Landsberg, die desgelijks uitstierf en wél in 1681. Toen kwamen al die landen in het bezit van de lijn Kleeburg, gesticht door den derden zoon van Johan I, namelijk door Johan Casimir. Deze, een schoonzoon van Karel IX, koning van Zweden, liet in 1652 zijne landen achter aan zijn zoon Karel Gustaaf, die onder den naam van de „Pfalzgraaf” in den Dertigjarigen Oorlog opperbevelhebber der Zweedsche troepen was en na den afstand van Christina den Zweedschen troon beklom. Hij overleed in 1660, nadat hij reeds in 1654 zijne Duitsche landen had toegekend aan zijn jongeren broeder Adolf Johan. Deze erfde in 1681 ook Zweibrücken na het uitsterven der oudere lijn, verzette zich tegen de eischen van Frankrijk, en overleed in 1683. Met zijn zoon en opvolger Gustaaf Samuel Leopold nam in 1731 de lijn Zweibrücken een einde, en het grondgebied viel ten deel aan de lijn Pfalz-Birkenfeld, door Karel I, jongsten zoon van Wolfgang, gesticht. Aan een zijner opvolgers, Christiaan III (1717), viel in 1731 Zweibrücken ten deel.

Zijn zoon Christiaan IV ging in 1758 over tot de R. Katholieke kerk en overleed in 1775. Zijne nalatenschap werd het eigendom van zijn neef Karel Augustus II, die in 1795 opgevolgd werd door zijn zoon Maximiliaan Joseph. Deze kreeg in 1799, na den dood van Karel Theodoor, al de goederen van het stamhuis Wittelsbach onder zijn beheer. Door een zijtak van deze lijn ontstond het hertogdom Bischweiler, en de eerste Pfalzgraaf daarvan was Christiaan I, de jongste zoon van Karel. In 1671 erfde Christiaan II Birkenfeld, waarmede de zijlijn een einde nam. — De Veldenzer lijn werd in 1514 gesticht door Ruprecht, den tweeden zoon van Alexander. Zijn kleinzoon Georg Gustaaf overleed in 1634, en met den dood van Georg, den zoon van Gustaaf, verdween in 1684 de Veldenzer lijn. — Otto, de vierde zoon van Ruprecht, stichtte in 1410 de lijn Mosbach en kwam in het bezit van Sinzheim en Mosbach. Die lijn is echter reeds in 1499 met zijn zoon uitgestorven.

< >