Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-08-2018

Pertz

betekenis & definitie

Pertz (Georg Heinrich), een uitstekend geschiedkundige, geboren te Hannover den 28sten Maart 1795, studeerde te Göttingen en wekte door zijne „Geschichte der merovingischen Hausmeier (1819)” de aandacht van den Pruissischen minister von Steen, die juist de stichting bevorderde van een genootschap voor oude geschiedkunde in Duitschland. Pertz werd daarin opgenomen, belastte zich met de bewerking der geschiedkundige geschriften uit het Karolingische tijdvak en volbragt tot dit oogmerk eene reis door Duitschland en Italië. In 1823 werd hij secretaris van het Koninklijk archief te Hannover en ondernam kort daarna de uitgave der „Monumenta Germaniae historica (zie aldaar)”, welke aanleiding gaf tot herhaalde togten naar België, Frankrijk en Engeland, terwijl hij de kennis van de oude bronnen der Duitsche geschiedenis zocht te bevorderen door zijn werk: „Die Geschichtsschreiber der deutschen Vorzeit (1846)”. Koning George IV benoemde hem in 1827 tot bibliothecaris en archiefraad te Hannover, in het volgende jaar tot historiograaf van het Huis Brunswijk-Lüneburg, en in 1829 tot lid van den raad van onderwijs.

Van 1832 tot 1837 redigeerde hij de „Hannoversche Zeitung”, en meermalen was hij afgevaardigde naar de Tweede Kamer. In 1842 werd hij Koninklijk opperbibliothecaris te Berlijn, waar hij voorts den titel ontving van geheim opperregéringsraad en lid werd van de Académie van Wetenschappen. Op de Vergadering van Germanisten te Frankfort en te Lübeck was hij voorzitter der afdeeling geschiedenis. Nadat hij wegens hoogen leeftijd tot het ambteloos leven was teruggekeerd, stierf hij te München den 7den October 1876. Van zijne geschriften vermelden wij nog: „Ernst, graf von Münster (1839)”, — „Denkschriften des Ministers Freiherrn von Stein (1848)”, — „Leben des Ministers Freiherrn von Stein (1849—1854, 6 dln)”, — „Die Königliche Bibliothek in Berlin in den Jahren 1846— 1850 (1851)”, — en „Leben des Feldmarschalls Grafen Neidhardt von Gneisenau (1864—1869, 3 dln)”.

< >