Parasieten waren bij de oude Grieken ambtenaren, die het bestuur hadden over het graan, terwijl men voorts dien naam gaf aan hen, die op staatskosten werden gevoed, zoodat vervolgens allen daarmede werden bestempeld, die ten koste van anderen zich onderhoud en genot verschaften, bij ons schuim- of klaploopers geheeten. Op dier- en plantkundig gebied noemt men parasieten zulke dieren, welke op andere dieren leven, zooals luizen (zie aldaar) enz., of zoodanige planten, dikwijls schimmels, die op levende dierlijke en plantaardige stoffen groeijen. Men bestempelt ze ook wel met den naam van woekerplanten. Vele van deze zijn rood, blaauw, grijs of geel, slechts weinige bleekgroen.
Hare stengels zijn bladerloos of van grijze blaadjes voorzien, en dikwerf hebben zij een onaangenamen reuk. Op verschillende wijzen zijn zij met de voedselgevende moederplant verbonden. Somtijds is de woekerplant onmiddellijk met het houtig iigchaam van de moederplant vereenigd, zooals bij de geslachten Hydnora en Scybalium. Ook ontstaat er wel eens een overgangsligchaam, hetwelk aan beide planten toebehoort, zooals bij Helosis en Langsdorfia. Voorts merkt men op, dat de woekerplant, zooals in het eerste geval, in de moederplant doordringt, maar daarenboven wortels met zuigmonden uitzendt. Dit geschiedt bij de Orobancheae (Bremraapfamilie). Deze ontkiemen onder den grond en zenden een langen draad uit, waarmede zij zich hier of daar aan een wortel vastzuigen. De wortel der bremraap verwoest het weefsel der voedingsplant, zooals men vooral bij de hennepwortels kan opmerken.
De bremraapkiem heeft de geneigdheid om in den wortel der voedingsplant door te dringen. Is dit geschied, dan wordt zij aan de basis veel dikker, haar oliegehalte verdwijnt, en er ontstaat zetmeel. Nu verkrijgt de kiem vaatbundels uit die van den wortel der moederplant, waarna zij knoppen en bladeren vormt, welke laatste de gedaante hebben van schubben. Daarna groeijen woeker- en moederplant zoodanig zaâm, dat men beider grenzen niet kan onderscheiden. Men kent 120 plantensoorten uit 21 familiën, waarop bremraapsoorten gevonden worden; de meeste zijn peuldragers (Leguminosae). Eindelijk komt het ook wel voor, dat de parasiet zich zelfstandig ontwikkelt en eerst daarna zich met zuigtepels aan den stam van andere gewassen vasthecht, zooals men opmerkt bij de geslachten Cassytha en Cuscuta. Het warkruid (Cuscuta) ontkiemt in den grond; de draadvormige kiem verheft er zich boven en zoekt naar een steun, waar zij zich omheen slingert.
Hierop stijgt zij omhoog en windt dan weder een paar kronkels om haar steunsel. Tevens wordt het regte gedeelte van den stengel allengs dikker, en er ontstaan bij de aanrakingspunten eenige wratjes, die eerst glad zijn en vervolgens ruw worden. Zij verlengen zich en dringen als vaatbundels in den stengel der moederplant. De zuigtepels scheiden daarbij een sap af, dat het weefsel der voedingsplant week maakt. Tot de merkwaardige woekerplanten behoort ook het geslacht Thesium, dat men bij onderscheidene grassoorten aan treft. Wij geven hier in fig. 1 de afbeelding van Phelipaea ramosa (de vertakte bremraap); men ziet in a eene vrije, in b eene vastgehechte kiem, beide 60-maal vergroot, in c 3 jonge kiemplanten, van welke die ter linker hand reeds kiembultjes vertoont, 16-maal vergroot, in d eene kiemplant, 4-maal en in e nog eene, 14-maal vergroot, — in fig. 2 Thesium intermedium in natuurlijke grootte, — in fig. 3 Balanaphora dioica, en in fig. 4 Hydnora africana, beide in natuurlijke grootte.
In het dierenrijk heeft men desgelijks eene menigte parasieten of woekerdieren. Sommige leven op de oppervlakte van het ligchaam van andere dieren, zooals de luizen, andere daarbinnen, zooals de ingewandswormen. Sommige zijn geheel hun leven, andere slechts een zeker tijdperk aan het ligchaam van een ander dier verbonden. Sommige woekerdieren hebben kaauwwerktuigen en kunnen knagen en bijten, — andere hebben zuigtoestelien, om zich met het bloed enz. van andere dieren te voeden. Sommige boren gaten en gangen in verschillende ligchaamsdeelen, — andere wonen in de natuurlijke holten. Sommige veroorzaken groot nadeel en somtijds den dood, — andere brengen weinig of geene schade. Er zijn woekerdieren, welke op slechts ééne diersoort leven, — en ook andere, die bij onderscheidene soorten van dieren voorkomen. Bij den mensch heeft men althans veertig soorten van woekerdieren.