Noordwestprovinciën of NorthwestProvinces is de naam eener provincie van het Engelsch-Indische Keizerrijk. Zij ligt tusschen 23°51'—30°7' N. B. en 77°4'—84°40' O. L. van Greenwich en grenst in het noorden aan Chineesch Tibet en Audh, in het oosten aan Bengalen, het in zuiden aan de Centraalprovincie en de Vasallenstaten en in het westen aan Pendsjaub en omvat het grootste gedeelte van Hindostan, namelijk van de lage vlakte tusschen de Ganges en de Djoemna. Zij heeft eene oppervlakte van 3805 ☐ geogr. mijl. Met uitzondering van de noordwestelijke districten, waar het Himalayabergte zich verheft, is het geheele land vlak.
Van Benares in het zuidoosten (106 Ned. el hoog) klimt het tot Saharanpoer in het noordwesten tot eene hoogte van 305 Ned. el. Talrijke rivieren stroomen er naar de Ganges en Dsjoemna; niettemin was het land in drooge jaren wegens misgewas aan hongersnood ter prooi, totdat de Engelschen de aloude besproeijings-inrigtingen der Mohammedaansche Keizers verbeterden en groote werken aanlegden, zooals het Gangeskanaal enz. Gemiddeld worden er jaarlijks 4000 Ned. bunder of 1/45ste gedeelte der provincie kunstmatig besproeid. Het klimaat is er afmattend en alleen in den winter frisch. De gemiddelde warmtegraad is er 25° C. en de regenhoeveelheid ruim één Ned. el. Nuttige delfstoffen en aanzienlijke wouden vindt men er slechts in het Himalayagebergte. De vlakte is een wél bewerkt bouwland, afgewisseld door onvruchtbare, met kreupelhout begroeide plaatsen. Toch beslaat de bebouwde grond 2/3de der oppervlakte.
De voornaamste voortbrengselen zijn er rijst en graan; voorts heeft men er in het oosten indigo en maankop, — in het midden daarenboven katoen en in het noorden thee. Tarwe, maïs en gerst worden er in het voorjaar, — rijst, indigo, suiker en katoen in het najaar geoogst. De veeteelt is er het aanzienlijkst in het noordwesten. Wijders levert deze provincie vele huiden en aardewerk, alsmede afgodsbeelden — deze laatsten inzonderheid in Benares. De middelpunten van verkeer zijn er de groote steden aan de Ganges, welke gedurende den regentijd door talrijke pelgrims worden bezocht.
De Engelschen hebben er aanstonds, bij den aanvang hunner heerschappij, wegen aangelegd, en thans zijn ook de hoofdplaatsen dezer provincie onderling en met andere provinciën door spoorwegen (in het geheel 1568 Ned. mijl) verbonden. De bevaarbare rivieren en kanalen hebben er eene gezamenlijke lengte van 6000 Ned. mijl. De bevolking, in 1872 ruim 303/4de millioen zielen bedragende, is er vooral gevestigd langs den middenloop van de Ganges, waar Agra het centraalpunt vormt. Men heeft aldaar gemiddeld 10500 inwoners op de geogr. mijl. Volgens hunne geloofsbelijdenis zijn deze verdeeld in Hindoe’s of Bramanen (86%) en Mohammedanen (14%).
De Noordwestprovinciën werden in den aanvang dezer eeuw langzamerhand door de Engelschen van de Mogols of Indische Keizers verkregen. Tot 1833 waren zij deelen van het presidentschap Bengalen, doch toen werd de tegenwoordige provincie gevormd en Agra tot verblijfplaats van het bestuur aangewezen. Sedert 1861 echter is Allahabad de zetel van den gouverneur. De provincie is in 7 arrondissementen en in 35 districten verdeeld, en levert aan belastingen de som van 90 millioen gulden, van welke 66 in de staatsschatkist vloeijen, terwijl het overige voor provinciale belangen wordt besteed.