Nieuwland (Pieter), een uitstekend Nederlandsch wiskundige en dichter, geboren te Diemermeer 5den November 1764, onderscheidde zich reeds vroeg door een voortreffelijken aanleg en werd door eenige edelmoedige ingezetenen van Amsterdam in staat gesteld om te studéren. Eerst bezocht hij het athenaeum aldaar, doch na het verdedigen eener verhandeling over Musonius vertrok hij naar de hoogeschool te Leiden. Daarna zag hij zich benoemd door de Admiraliteit te Amsterdam tot medelid eener commissie voor het bepalen der lengte op zee en het verberen der zeevaartkunde, en ontving in 1787 eene aanstelling tot hoogleeraar in de wiskunde te Utrecht, welke betrekking hij echter niet aanvaardde, omdat Hennert, in wiens plaats hij zou optreden, terugkwam; 2 jaar daarna werd hij lector in de wis-, sterre- en zeevaartkunde te Amsterdam, en in 1793 hoogleeraar te Leiden.
Hier overleed hij echter reeds den 14den November 1794. Van zijne werken vermelden wij: „Zeevaartkunde (1793)”, waarvan slechts het eerste deel verscheen, — „Gedichten (1788)”, — „Gedichten en redevoeringen (1814)”, — en „Nagelaten gedichten (bij herhaling gedrukt, het laatst in 1827)”. Van zijne gedichten is vooral „Orion” algemeen bekend.