Nietigheid is een gebrek van eene regtshandeling, waardoor niet alleen hare geldigheid, maar soms haar bestaan belet wordt. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval, wanneer eene overeenkomst is aangegaan over iets, dat er geen onderwerp van kan zijn, of wanneer de overeenkomst eene geoorloofde oorzaak mist. In beide gevallen bestaat er geene overeenkomst, weshalve zij ook niet kan worden te niet gedaan of opgeheven. Ingeval de beslissing van den regter over de verbindtenis, welke beweerd wordt uit zoodanige overeenkomst voortgevloeid te zijn, wordt ingeroepen, dan zal hij kunnen en moeten verklaren, dat er geene overeenkomst, en dus ook geene verbindtenis bestaat; haar opheffen kan hij niet.
Zoodanige nietigheid noemt men wel de absolute. Andere oorzaken van nietigheid, liever vernietigbaarheid, staan wel de geldigheid, niet het bestaan van eene handeling of eene verbindtenis in den weg. In dit geval bestaat het gevolg der handeling, zoolang deze niet is opgeheven; zij gaat niet te niet, maar kan opgeheven worden. De opheffing kan, zoo de oorzaak er voor bestaat en, natuurlijk, bewezen wordt, door den regter geschieden: zij heet in de taal van onze wet vernietiging, tenietdoening, nietigverklaring, wel te onderscheiden van eene ontbinding (zie Overeenkomst), waardoor eene op zich zelf geldige verbindtenis ten gevolge van eene later opgekomene bijzondere omstandigheid opgeheven wordt. De nietigverklaring of vernietiging van eene verbindtenis kan in het algemeen op twee gronden plaats hebben: 1°. wegens onbekwaamheid van eene der partijen bij de overeenkomst, waaruit ze is voortgevloeid; 2°. wegens gebrekkige toestemming, waar deze het gevolg is van dwang, dwaling, of bedrog. De eerste oorzaak heeft natuurlijk alleen werking op die verbindtenissen, welke het regtstreeks gevolg zijn van den wil van partijen, niet op die, welke onafhankelijk van dien wil, geboren worden uit eene onregtmatige daad, waardoor aan een ander schade is toegebragt.
Hier is de bekwaamheid of onbekwaamheid zonder invloed. Verbindtenissen door een minderjarige, die geene handligting bekomen heeft, aangegaan, zoomede die gesloten zijn door hem, die onder curatéle is gesteld, zijn in het algemeen voor vernietiging vatbaar, zoomede die van eene getrouwde vrouw of van den minderjarige, aan wien handligting is verleend, voor zoover zij hebben gehandeld buiten den kring van hunne bevoegdheid. Dit geldt natuurlijk alleen van de verbindtenissen, door hen persoonlijk gesloten, niet van die, welke tot stand zijn gekomen door middel van hunne wettige vertegenwoordigers binnen den kring van hunne bevoegdheid en met inachtneming der voorgeschreven formaliteiten. Deze zijn even geldig, alsof zij door hen met volkomen bekwaamheid waren aangegaan, behoudens het verhaal tot schadevergoeding van de vertegenwoordigden op hunne vertegenwoordigers, zoo daartoe gronden zijn. Beide bovengenoemde gronden maken de verbindtenissen, „van regtswege nietig”, dat is: de regter moet, desgevraagd, de nietigverklaring er van uitsproken, alleen op grond van de onbekwaamheid of van de gebrekkige wilsverklaring, zonder dat van benadeeling of van eenig ander schadelijk gevolg behoeft te blijken.
De nietigverklaring moet volgen, wanneer zij gevraagd wordt door den minderjarige enz. — al deze personen, die niet bekwaam zijn, om voor zich zelven te handelen heeten in het Romeinsche regt „personae miserabiles" — of van hunnentwege door eenen wettigen vertegenwoordiger of door een erfgenaam of regtverkrijgende. De wederpartij, die bekwaam was om te handelen of wiens wilsverklaring volkomen gezond was, kan de nietigverklaring niet uitlokken. Zij moet altijd worden uitgesproken bij een regterlijk vonnis, dat de oorzaak constateert en het gevolg doet intreden. De partij, op wiens verlangen de vernietiging moet volgen, kan een daartoe strekkenden eisch instellen, maar zij kan ook eene tegen haar gerigte vordering, gebaseerd op de vernietigbare verbindtenis, bestrijden met de exceptie van nietigheid der verbindtenis. Voor het instellen van den eisch tot nietigverklaring zijn door de wet termijnen gesteld, die loopen van het oogenblik, dat de regthebbende tot de actie had kunnen ageren: de exceptie van nietigheid leeft even lang als de actie, die door haar kan bestreden worden.
Alle gronden van nietigheid moeten tegelijkertijd worden aangevoerd, anders kunnen de later aangevoerde geene dienst meer doen, tenzij deze door toedoen van de wederpartij niet vroeger bekend waren geworden. Bekrachtiging van de vernietigbare verbindtenis door hem, die later bekwaam is geworden, of door hem, die na het ontdekken van het geweld, het bedrog of de dwaling, met volkomen bewustheid uit vrijen wil dat gebrek als niet bestaande wil beschouwd hebben, doet de bevoegdheid tot het vragen van de vernietiging vervallen. De vernietiging heeft ten gevolge „dat de zaak en de partijen worden hersteld in den staat, waarin zij zich vóór het aangaan van de verbindtenis bevonden.” Het zal dus zijn, alsof de verbindtenis nooit bestaan heeft, behalve dat hij, tegen wien de nietigverklaring is uitgesproken, aansprakelijk is jegens de wederpartij tot vergoeding van kosten, schaden en interressen. Verdere uitvoering aan de verbindtenis te geven, is onmogelijk; wat reeds betaald is, moet worden teruggegeven.
De terugbetaling van ’t geen aan een onbekwame is uitgekeerd, behoeft door dezen slechts in zooverre te geschieden, als het nog in zijn bezit is, of voorzoover hij door het betaalde werkelijk is bevoordeeld geworden. Bij de Romeinen heet dit regtsinstituut de yjRestitutio in inteqrum.”