Möllhausen (Balduin), een verdienstelijk Duitsch reiziger en romanschrijver, geboren te Bonn den 27sten Januarij 1825, legde in Pommeren zich toe op den landbouw en begaf zich in 1850 naar Amerika, waar hij in 1851 hertog Paul van Würtemberg vergezelde op een togt naar het Rotsgebergte. Hij verviel daarbij onder de Omaha-Indianen, bij welke hij 5 maanden doorbragt, voer vervolgens de Mississippi af naar New-Orleans, kwam daarna op aanbeveling van Alexander von Humboldt als topograaf en teekenaar bij eene Amerikaansche expeditie naar het verre Westen, en keerde in 1854 over San Francisco en de landengte van Panama naar Duitschland terug, waar koning Friedrich Wilhelm IV van Pruissen hem benoemde tot custos der boekerijen te Potsdam. Eene tweede reis naar Noord-Amerika (1857—1858) bragt hem met den ingenieur Ives in onbekende gewesten aan den middelloop der Colorado.
Hij heeft zijne reisherinneringen opgeteekend in de werken: „Tagebuch einer Reise vom Mississippi nach den Küsten der Südsee (1858; 2de druk 1860)”, en „Reisen in die Felsengebirge Nordamerika’s (1861, 2 dln)”. Daarenboven schreef hij een groot aantal romans en novellen, van welke wij noemen: „Die Halbindianer (1861, 4 dln)”, — „Der Flüchtling (1862, 4 dln)”, — „Der Mayor Domo (1863, 4 dln)”, — „Das Mormonenmädchen (1864; 3de druk, 1871)”, — „Die Mandanenwaise (1865, 4 dln)”, — „Der Meerkönig (1867, 6 dln)”,— „Der Piratenleutnant (1870, 4 dln)”, — „Die Einsiedlerinnen (1873, 4 dln)”, — „Die Kinder des Sträflings (1876, 2 dln)”, — en „Die Hyänen des Kapitals (1876, 4 dln)”.