Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Magistratus

betekenis & definitie

Magistratus beteekende bij de Romeinen zoowel het overheidsambt als den persoon, die zoodanig ambt bekleedde. De magt,welke aan elken magistraat naar den aard zijner betrekking werd toegekend, droeg den naam van potestas. Daarentegen was het imperium, als de hoogste bevelende en uitvoerende magt, alleen met de hoogste ambten verbonden. Gelijk reeds in overouden tijd (754—509 vóór Chr.) de keus van den hoogsten magistraat, van den koning (rex), door het volk geschiedde, zoo gold ook gedurende de Republiek (509—31 vóór Chr.) de regel, dat de keus en de magt van alle magistraten van de volksvergaderingen moest uitgaan. Deze hadden ook de bevoegdheid om de magistraten op voordragt van den Senaat, af te zetten.

Alleen de dictator en zijn magister equitum waren hiervan uitgezonderd. De koning werd voor zijn leven gekozen, en bij afwezigheid door een custos of praefectus urbi en bij zijn overlijden tot aan dé nieuwe verkiezing door een interrex vervangen. Behalve den Koning vindt men tribuni, curiones en decuriones vermeld. Na het verdrijven van Tarquinius Superbus namen 2 voor een jaar benoemde consuls de plaats in van den koning. Zij stonden aan het hoofd van het staatsbestuur en hunne reeks werd slechts enkele malen verbroken door tienmannen (451—449) en door krijgstribunen (444—376). Tegelijk met de ontwikkeling van den Staat vermeerderde het aantal magistraten. Reeds in 509 werden quaestores voor de schatkist gekozen, — in 493 tribuni plebis en aediles, — in 443 censores, — en in 367 de eerste praetor met de aediles curules. Voorts behoorden tot de gewone magistraten de triumviri capitales en monetales, de decemviri litibus judicandis, de quatuorviri voor stedelijke aangelegenheden, de duumviri voor de wegen en de 4 praefecti, die naar de steden van Campania gezonden werden ten behoeve der regtspleging, te zamen ook vigintisexviri, en toen de beide laatste waardigheden vervielen, vigintiviri genoemd.

Tot de buitengewone magistraten behoorden de interrex, de dictator, de magister equitum (de eerste maal gekozen in 501), de triumviri republicae constituendae na den dood van Caesar, de praefectus urbi feriarum latinarum causa, de duumviri navales enz. — De Romeinen maakten onderscheid tusschen magistratus populi et plebis wegens het oude verschil tusschen populus et plebs, en laatsgemelden, de tribuni en aediles plebis, moesten uit den stand der Plebejers gekozen worden, zelfs toen eerstgenoemden niet langer uitsluitend aan Patriciërs werden toegekend. Voorts maakten zij onderscheid tusschen magistratus majores et minores: tot de eersten behoorden alleen de consuls, censoren en praetoren. Eindelijk onderscheidden zich door hun regt op den curulischen stoel de magistratus curules, waartoe de plebejische magistraten, zooals de quaestores, niet behoorden. De magistraten bekleedden hun ambt in den regel één jaar, de censoren eerst vijf en daarna anderhalf jaar. Men had waarborgen gesteld tegen ambtsmisbruik, namelijk den eed, dien zij by het nederleggen van hun ambt moesten zweren, dat zij de wetten gehandhaafd hadden, de verantwoording, welke zij moesten doen aan den Senaat, en de gelegenheid om den afgetreden magistraat bij het volk aan te klagen. Daartoe strekte ook de regeling, volgens welke hetzelfde ambt tegelijker tijd aan meer dan één persoon werd toegewezen, terwijl de ambtgenooten een regt van tusschenkomst (jus intercedendi) bezaten, hetwelk tevens, hoewel ieder magistraat zelfstandig zijne betrekking waarnam, aan den hoogeren ambtenaar tegenover den lageren werd toegekend, en aan de tribuni plebis tegenover alle ambtenaren. Aan den burger gaf het beroep op deze tribuni en het beroep van deze op het volk eene voldoende bescherming tegen de magtsoverschrijding der magistraten, welke daarenboven door onderscheidene wetten werd beteugeld. Eene reeks van eerambten (honores), uit ouden tijd afkomstig, kon men door geleidelijke opklimming verwerven; zij werden door Sulla op wettige wijze vastgesteld.

Ook de ouderdom, voor die eerambten vereischt, werd eerst laat bepaald. Men moest voor het ambt van quaestor 31, voor dat van aedilis 37, voor dat van praetor 40 en voor dat van consul 43 jaren oud zijn. Intusschen werden hierop meermalen uitzonderingen gemaakt. De betrekking van tribunus plebis lag tusschen die van quaestor en praetor, en het ambt van censor werd gewoonlijk aan oud-consuls opgedragen. De magistraten werden niet bezoldigd, maar de Staat zorgde voor hunne uitrusting en voor het loon hunner dienaren, waartoe de seribae, de Iictores, de viatores, de praecones enz. behoorden. Ook schonk de besturing van wingewesten aan aftredende magistraten eene ruime schadeloosstelling. In den tijd der Keizers bevond zich de hoogste staatsmagt bij den Keizer (princeps), die als opperste magistraat voor levenslang werd beschouwd, daar hij gedeeltelijk in zijn persoon het gezag der republikeinsche magistraten, het imperium der consuls en proconsuls en de magt der censoren en tribunen, aanvankelijk volgens eene wet, daarna door een senatusconsult in den vorm van een volksbesluit, in zich vereenigde, gedeeltelijk door de keus van den Senaat tot den troon geroepen werd. Die keus was echter niet altijd eene vrije, daar de Keizer doorgaans zijn opvolger aanwees en daarenboven het leger meermalen op eene dreigende wijze te kennen gaf, wien het tot Keizer begeerde.

De overige magistraten onderscheidde men in den Keizerstijd in magistraten van het Romeinsche volk en in magistraten van den Keizer. Eerstgenoemden behielden de oud-republikeinsche namen, doch weldra verdwenen de censoren, en bij de magistraten van minderen rang werden nieuwe gevoegd. In naam werden zij nog altijd door den Senaat gekozen, doch dat ligchaam benoemde doorgaans dezulken, die den Keizer aangenaam waren. De magistraten des Keizers werden regtstreeks door deze aangesteld. Sedert Diocletianus en Constantinius hield de Keizer op een magistraat te wezen; hij werd een onbeperkt heerscher, van wien een groot aantal ambtenaren afhankelijk was. De voormalige republikeinsche magistraten behielden wel is waar den ouden titel, maar hadden weinig invloed. — In Duitschland geeft men den naam van magistraat aan den gemeenteraad, — in Engeland vooral aan de vrederegters en aan de hoofdambtenaren der policie in de steden. In Frankrijk bestempelt men de regterlijke magt met den naam van magistrature, hoewel aldaar ook wel prefecten en maires alzoo genoemd worden. In ons Vaderland bedoelt men met het woord magistratuur desgelijks de regterlijke magt.

< >