Llano’s noemt men in Spanje en in voormalig Spaansch Amerika vlakten. Inzonderheid echter worden met dien naam in het noorden van Zuid-Amerika, in den staat Venezuéla, zoodanige gedeelten van het effene Orinoco-gebied aangeduid, die zich door hunne overeenkomst met de steppen van de aangrenzende wouden (selvas) en van de grazige, mildbesproeide en humusrijke savanna’s van dat stroomgebied onderscheiden. Deze LIano’s van Venezuéla zijn algemeen bekend geworden door de keurige beschrijving, welke von Humboldt er van gegeven heeft in zijne: „Ansichten der Natur”. Zij zijn door een krachtigen herdersstam — de Llanero’s — slechts schaars bevolkt, beslaan eene oppervlakte van ongeveer 5000 geogr. mijl en strekken zich uit van de kustketen van Carácas en de Andesketen van Merida tot aan de oevers van de Orinoco en de Guaviare.
Men onderscheidt ze in 4 gewesten. De oostelijkste of Llano's van Cumana bezitten des te grooter waterschat, des te weliger plantengroei, naarmate zij digter bij de Golf van Paria en de Delta der Orinoco gelegen zijn. De zuidelijkste of Llano's van Apure hebben eene zoo effene oppervlakte, dat men er de helling ter naauwernood kan waarnemen door het waterverval van de Rio-Apure en de Rio-Meta. De bodem bestaat er uit de zandachtige deelen der krijtvorming en heeft somtijds, evenals de pampa’s en savanna’s, het voorkomen van eene graszee, waaruit slechts hier en daar boomgroepen zich verheffen. De noordelijkste of Llano's van Carácas en Carabobo dragen kleine heuvelreeksen en banken (mesas) van zand- en kalksteen. De westelijkste of LIano’s van Varinas onderscheiden zich door eene zuidoostwaarts dalende helling naar de Rio Portuguéza en Rio Apure, door talrijke van de Cordillera’s vloeijende wateren en door bevaarbare rivieren aan de grenzen met vruchtbare alluviale vlakten, zoodat vooral dit gewest geschikt is voor landbouw en veeteelt.
De LIano’s van Venezuéla zijn zoo laag gelegen, dat de zee bij eene rijzing van 100 Ned. el ze over een afstand van 5- of 600 mijlen landwaarts bedekken zou. In Maart zijn zij woest en dor en de grond is er gescheurd door de felle hitte; de gezigtseinder heeft een somber voorkomen, — de poelen droogen uit, slangen en krokodillen verbergen zich in het vette slib, en paarden en koeijen zwerven rond, door dorst gekweld. Doch zoodra met den regentijd, van April tot October, de onweders opkomen, ziet men den bodem bekleed met grassen en mimosa’s, terwijl het dierenrijk als uit eene sluimering ontwaakt. Paarden en runderen vergasten zich in het welige groen, en de rivieren met gedeelten der steppen veranderen in meren. Na het dalen van het water verheffen zich ananassen en waaijerpalmen uit het achtergebleven slib.
Voorts vermelden wij nog de Llano Estacado in het noordwestelijk gedeelte van den Noord-Amerikaanschen Staat Texas in het aangrenzend territorium Nieuw-Mexico, van de Canadian River (een tak van de Arkansas) zich uitstrekkend naar het zuiden tot aan de bronnen der Trinity, Brazos en Colorado, en van 83° W.L. van Greenwich tot aan de Rio-Pecos, eene zijrivier van de Rio Grande del Norte. Deze is eene hoogvlakte, 600 Ned. el boven de oppervlakte der zee en 1400 geogr. mijl groot, met een zandigen bodem en diep ingesnedene rivierkloven (canons), die gedurende 3/4de van het jaar geen of slechts weinig water bevatten. De rigting, waarin men gedurende het drooge saisoen van Santa Fé naar Texas door deze woestijn kan reizen, werd weleer door in den grond gestoken stokken aangeduid, en hieraan ontleende zij den naam van Estacado (door stokken afgebakend).