Liberia, eene Negerrepubliek aan de Peperkust van Opper-Guinea, is haren oorsprong verschuldigd aan het genootschap tot kolonisatie van vrije Negers, den 31sten December 1816 door Caldwell en Finley te Washington in Noord-Amerika gesticht. Eene eerste poging, om in 1820 op de Sherbro eilanden een dertigtal Negerhuisgezinnen te plaatsen, mislukte wegens het ongunstig klimaat. Daarentegen ontwikkelde zich eene kolonie, den 25sten April 1822 op Kaap Mesurado (verbasterd van Monte-Serrano) gevestigd en met de hoofdstad Monrovia (ter eere van Monroe, president der Unie), zeer voorspoedig. In het eerste jaar bood zij dapper tegenweer aan de aanvallen der inboorlingen, en in 1824 werden de grondslagen gelegd voor haar zelfstandig bestuur, daar het genootschap de benoeming van alle ambtenaren der kolonie aan haar zelve overliet.
Ontginning en aanbouw namen toe en het gebied breidde zich uit, en hoewel men er met vele bezwaren te worstelen had, vond men er allengs meer ondersteuning en sympathie. Vele Negergezinnen, door hunne meesters in Noord-Amerika in vrijheid gesteld en met belangrijke kapitalen voor aankoop van grond, met gereedschappen, zaden, boekdrukkerijen, instrumenten, leeraren enz. voorzien, veranderden in weinige jaren die kust, wegens den slavenhandel berucht, in een land van ontkiemende beschaving en vrijheid. In alle kleine koningrijken der nabuurschap werd door den invloed der kolonie de slavenhandel tegelijk met de slavernij vernietigd. Den 8sten Julij 1847 verklaarde de Senaat der Vereenigde Staten gemelde kolonie een vrijen, zelfstandigen Staat, en weldra werd zij ook door Engeland en Frankrijk als zoodanig erkend. Volgens de grondwet worden er de president, de vice-president en de 13 leden van het Huis van Afgevaardigden voor een tijd van 4 jaren benoemd. Ieder graafschap zendt 2 leden naar den Senaat en bij de toeneming van elk 10000-tal zielen kiest men een afgevaardigde meer. De Republiek strekt zich tegenwoordig uit van de Manna-rivier tot aan de Rio San Pedro en maakt aanspraak op de desgelijks door Engeland begeerde Gallinas-kusten. Naar de zijde van het binnenland zijn geene bepaalde grenzen aangenomen.
Zij bestaat uit de 4 graafschappen Monrovia, Grand Bassa, Sinoe en Maryland. Men schat het aantal beschaafde Negers aldaar op 18000 en dat der inboorlingen op 700000. Ook van deze laatsten zijn uitmuntende burgers gevormd. De regéring zorgt voor goed onderwijs. In de hoofdstad Monrovia, bevolkt met 13000 zielen, heeft men zelfs een collège met 3 hoogleeraren en 25 studenten. Men bezigt er het Engelsch als officiéle taal, en de Protestantsche godsdienst is er de heerschende. Deze Republiek, die zelfs in 1871 in Engeland eene leening kon luiten van ½ millioen dollars, heeft een aantal groote schepen, die handel drijven op Engeland, Amerika en Hamburg, alsmede vele kustvaartuigen. De handelshavens zijn Robertsport, Monrovia, Marshall in Mesurado, Edina (Buchanan) in Grand-Bassa, Greenville in Sinoe, en Harper in Maryland.
Men heeft er overal een veiligen ankergrond; te Monrovia en te Harper bevinden zich vuurtorens. Tot de uitvoer-artikels behooren er palmolie, dadels, campèche-hout en ivoor, benevens suiker, koffij, arrowroot en gember. Met goed gevolg verbouwt men er rijst, suikerriet, uitmuntende koffij enz., doch het katoen is er tot nu toe mislukt. Het klimaat is er voor de inboorlingen gezond, maar de Europeanen zijn er alligt aan koortsen blootgesteld. Men verdeelt er het jaar in een droog en nat saizoen; het eerste begint in het midden van November en duurt tot aan het einde van April. Van Januarij tot Maart heerscht er eene drukkende hitte, doch gedurende den regentijd is het klimaat er aangenaam en zijn de nachten er doorgaans koud.