Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Levertraan

betekenis & definitie

Levertraan (oleum jecoris aselli) wordt aan de kusten van Noord-Europa, vooral van Noorwegen en van de daartoe behoorende Loffoden-eilanden, uit de lever van verschillende visschen van het geslacht Gadus, inzonderheid uit die van Kabeljaauwen, verkregen. De voornaamste stapelplaats van de levertraan is Bergen. Die levers worden in hooge vaten geworpen, en door persing wint men eene goudgele olie, die afgeschuimd en in tonnen geborgen wordt. Staat de traan te lang op de levers in het vat of vloeit zij niet gemakkelijk genoeg weg, zoodat men warmte moet aanbrengen, dan ontstaat er eene eenigzins donker gekleurde traan, en door het uitkoken alsmede door het bezigen van rottende levers verkrijgt men eene troebele, donkere, vaak brandige olie.

Deze 3 voortbrengselen vindt men tegen verschillende prijzen in den handel als blanke, halfblanke en bruine levertraan. De eerste soort is goudgeel, heeft een weinig prikkelenden smaak en een soortelijk gewigt van 0,923; zij toont eene zwakzure reactie, levert bij — 17°C. een vast vet en lost op in alkohol. Halfblanke levertraan heeft de kleur van Malagawijn, reageert sterker zuur, smaakt bitter, riekt meer naar visch, en lost in grootere hoeveelheid in wijngeest op, — en bruine levertraan is donkerbruin en bij doorvallend licht groenachtig van kleur, alleen in dunne lagen doorzigtig, bitter en scherp van smaak en onaangenaam van geur; haar soortelijk gewigt is 0,929, hare zure reactie sterker en zij verstijft niet bij lagen warmtegraad.

Levertraan bevat, behalve oliezuur en palmitinezuur glyceryl als voornaamste bestanddeelen, veranderlijke hoeveelheden vlugtige vetzuren (azijn-, boter-, valeriaan- en caprylzuur) en galkleurstoffen, die er, door haar om te schudden met water en het waterig extract met alkohol en aether te behandelen, uit afgescheiden kunnen worden, en, wat juist voor hare geneeskrachtige werking van belang is, kleine hoeveelheden chloor, iodium, bromium en phosphorus. Iodium en bromium zijn intusschen niet bloot in de traan opgelost, maar daarin voorhanden als eerste bestanddeelen van een eigenaardig vet. Men ontdekt ze, wanneer men de traan verzeept, de zeep verkoolt, het overblijvende met alkohol uittrekt, dit uittreksel inkookt en met bruinsteen en zwavelzuur destilleert. Ook de phosphorus is daarin slechts voor een klein gedeelte als phosphorzuur zout, voor het grootste gedeelte als een phosphorhoudend vet aanwezig. Levertraan wordt dikwijls vervalscht; men verkoopt namelijk als zoodanig wel eens traan van andere visschen, van zeehonden en walvisschen, of men vermengt ze met oliën uit het plantenrijk.

Men ontdekt deze vermenging, wanneer men er eenige droppels geconcentreerd zwavelzuur bij voegt, daar dit alleen met de galkleurstoffen van echte levertraan eene paarse, later roodachtig bruin wordende kleur voortbrengt. Rookend salpeterzuur kleurt levertraan — geene andere vetten — rozenrood. Ook gebruikt men als levertraan de traan van roggen (Raja Pastinaca en Raja Batis). Deze is goudgeel, reageert niet zuur, smaakt aangenamer dan de Bergensche levertraan en bevat desgelijks iodium en phosphorus.

Als geneeskrachtig middel bezit de levertraan — voorzeker niet ten onregte — eene groote vermaardheid bij klierziekten en bij alle ongesteldheden, die daarmede in verband staan, zooals klierveretteringen, beeneters, Engelsche ziekte, hoofdzeer enz. Zij schijnt door haar iodiumgehalte en inzonderheid als voedingsmiddel groote diensten te bewijzen, doch verwekt ook ligt walging, die den eetlust verdrijft. Daarom moet zij aanvankelijk in kleine giften worden toegediend. Of de gezuiverde levertraan heilzamer werkt dan de ongezuiverde, is nog altijd onbeslist.

< >