Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Leeghwater

betekenis & definitie

Leeghwater (Jan Adriaanz.), een verdienstelijk Nederlandsch waterbouwkundige, geboren in 1575 in het dorp de Rijp, was een ervaren molenmaker en ingenieur, die zich vooral bezig hield met het droogmalen van plassen en meren, en de eerste ontwerper van het leegmalen der Haarlemmermeer, waaromtrent hij het merkwaardig „Haarlemmer-Meerboeck” heeft geschreven, — een boek „dienende”, zooals verder de titel luidt: „tot eene remonstrantie, verklaring en voorbereydinge, om de Haerlemmerende Leytse-meer te bedijken, — alsook van de diepten, gronden ende nuttigheyt derselve. Mitsgaders van meest alle de meren, die in Noord-Holland tegen den Huigendijk en Saandam bedijkt en tot land gemaeckt zijn sedert het jaar 1608, gedurende tot het jaar 1641”. Vermoedelijk is de eerste druk verschenen in 1647, — de 7de werd uitgegeven in 1710, en later werd het vele malen herdrukt, het laatst in 1838. Ook schreef hij: „Eene kleine chronijke en voorbereiding van de afkomst en het vergrooten van de dorpen Graft en de Rijp en van meer verscheidene notabele oude stukken en gebeurtenissen (1649 en later)”.

Leeghwater heeft in geheel Noord-Holland en ook in den vreemde als waterbouwkundige groote diensten bewezen. Ook heeft hij den eersten achtkantigen oliemolen met stampers gebouwd voor eigen gebruik. IJverig was hij in 1608 en later bezig bij het droogmaken van de Beemster, waar hij was aangesteld om voor de plaatsing der watermolens te zorgen. In 1626 bevond hij zich als landmeter in Holstein op het Megger- en Barmermeer, en in 1624 was hij ingenieur en landmeter in Oostland bij de indijking van Butsloot. Voorts werd hij in waterstaatszaken veel geraadpleegd, zoodat hij gelegenheid had, om veel te reizen in België, Frankrijk, Engeland, en Duitschland. Ook bewees hij belangrijke diensten bij de belegering van ’s Hertogenbosch.

Hij maakte allerlei soorten van sluizen, bestuurde den aanleg van dijken en was tevens zelf een goed werkman, daar hij volgens zijne mededeeling zelf gemetseld heeft aan het stadhuis te Amsterdam en aan den toren van de Nieuwe Kerk aldaar. Ook verstond hij het schrijnwerken en vervaardigde fraaije voorwerpen van hout, ivoor en marmer, terwijl hij voorts klokkespelen leverde in de Wester- en Zuider-kerktorens te Amsterdam en torenuurwerken in verschillende dorpen. Wijders verstond hij, volgens zijn verhaal, met 2 andere personen de kunst om onder water te gaan en aldaar geruimen tjjd te vertoeven. Hij heeft daarvan proeven gegeven te ’s Gravenhage in tegenwoordigheid van de prinsen Maurits, Frederik Hendrik en andere aanzienlijke personen, alsook te Amsterdam, waar hij volgens zijne verzekering onder water gegeten en op een blaasinstrument gespeeld heeft. Nadere bijzonderheden omtrent die kunst zijn echter onbekend. Ook weet men zijn sterfjaar niet met zekerheid te bepalen, hoewel het gelegen moet zijn tusschen de jaren 1649 en 1664.

< >