Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Langbein (August Friedrich Ernst)

betekenis & definitie

Langbein, bekend door zijne luimige gedichten en door zijne romans en verhalen, werd geboren te Radeberg bij Dresden den 6den September 1757, en bezocht in 1772 de vorstelijke school te Meiszen en in 1777 de universiteit te Leipzig, waar hij in de regten studeerde. In 1781 werd hij actuarius bij de regtbank te Hain en ging in 1785 naar Dresden, waar hij eerst als pleitbezorger optrad, maar na verloop van een paar jaren eene betrekking verkreeg bij het geheim archief. Daar hij geen uitzigt had op bevordering, nam hij na verloop van 12 jaren zijn ontslag en ging in 1800 naar Berlijn, waar hij in 1820 belast werd met de censuur op het gebied der fraaije letteren. Hij overleed aldaar den 2den Januarij 1835.

Onder zijne gedichten onderscheiden zich vooral zijne kleine dichterlijke verhalen in den vorm van balladen. Zijne versificatie is vloeijend en zijne vrolijke luim onuitputtelijk. Ook zijne romans en verhalen ademen dien opgeruimden geest en genoten veel bijval, zoodat zij talrijke navolgers vonden, die zelfs van zijn naam gebruik maakten. Tot zijne geschriften behooren: „Gedichte (1788, laatste druk 1820)”, — „Neuere Gedichte (1812 en 1823 , 2 dln)”, — „Schwänke (1792, 2 dln; 3de druk 1816)”, — „Feierabende (1793—1794, 3 dln)”, — „Talismane gegen die Langeweile (1801—1802, 3 dln)”, — „Der graue König, ein novantiker Roman (1802)”, — „Neue Schriften (1804 , 2 dln)”, — „Novellen (1804)”, — „Der Ritter der Wahrheit (1805, 2 dln)”, — „Thomas Kellerwurm (1806)”, — „Zeitschwingen (1807)”, — Franz und Rosalie oder der Krämertwist (1808) ”, — „Der Sonderling und seine Söhne (1809) ”, — „Der Bräutigam ohne Braut (1810)”, — „Kleine Romane und Erzählungen (1812— 1814, 2 dln)”, — „Jocus (1813)”, — „Unterhaltungen für müszige Stunden (1815)”, — „Magister Zimpel’s Brautfahrt und andere scherzhafte Erzählungen (1820)”, — „Deutscher Liederkranz (1820 en 1830)’,’, — „Märchen und Erzählungen (1821)”, — „Ganymeda (1823 en 1820, 2 dln)”, — „Jocus und Phantasus (1824)”, — „Vacuna”, — en „Herbstrosen (1829)”. Zijne „Sämmtliche Schriften” verschenen in 1835—1837 in 31 deelen, en zijne „Sämmtliche Gedichten” in 1854 in 4 deelen.

< >