Landverhuizers noemt men de zoodanigen, die met have en goed hun geboortegrond verlaten om elders een nieuw vaderland te zoeken. In algemeenen zin kan men reeds den naam van landverhuizers geven aan de Phoeniciërs, Grieken en Romeinen, die buiten hun rijk talrijke koloniën hebben gesticht, — meer bepaald echter geeft men dien aan de bewoners van Europa, die sedert de 2de helft der 18de en vooral in de 19de eeuw naar Amerika en Australië zijn getrokken. Hun aantal was in de laatste 50 jaren aanmerkelijk toegenomen, doch schijnt thans weder te verminderen. Verschillende oorzaken gaven daartoe aanleiding, zooals overbevolking, schraalheid van den bodem, donkere vooruitzigten in de toekomst, misgewas, gebrek, onvoldoende vrijheid en gemakkelijke gelegenheid voor den overtogt.
Vooral uit Ierland en Duitschland zijn honderdduizenden naar Amerika getrokken, met de hoop om aldaar hun toestand te verbeteren. Voorts is in Engeland de stroom der landverhuizers naar Australië geleid, terwijl men tegenwoordig in ons land pogingen aanwendt, om dien te rigten naar de Transvaalsche Republiek. De havenplaatsen, waar men den overtogt gemakkelijk maakte en voor de belangen der landverhuizers zorgde, zooals vooral Hamburg en Bremen, hebben een groot deel van hun bloei aan het vervoer van landverhuizers te danken. In ons Vaderland, als delta van de Rijn zoo uitmuntend gelegen, heeft men daaraan eerst gedacht toen het te laat was.
Er is getwist over de vraag, die voorzeker in een constitutioneel land niet te pas komt, of de onderdanen het regt hadden, hunnen gebieder te verlaten. Sommige vorsten, hierop ontkennend antwoordend, hebben de landverhuizing verboden; andere daarentegen hebben de landverhuizers met geld uit de rijksmiddelen ondersteund. Zoowel het een als het ander is eene dwaasheid. Ieder burger moet onbelemmerd zijn in de keuze zijner woonplaats, maar het is tevens ongerijmd om hem met het geld zijner medeburgers bij te staan, daar hij, door zich elders te vestigen, zijn kapitaal en zijne voortbrengende kracht onttrekt aan het bevorderen der welvaart van zijn geboortegrond. Eene regéring handelt wijs, wanneer zij zooveel mogelijk de oorzaken der landverhuizing wegneemt, en een landverhuizer handelt voorzigtig, wanneer hij bedenkt, dat hij zoowel elders als hier alleen door arbeid in zijn onderhoud kan voorzien. In ons Vaderland is de landverhuizing betrekkelijk zeer gering. Eensdeels neemt er het gebrek aan werkvolk door de ontwikkeling van het fabriekwezen en den bloei van den landbouw eer toe dan af, anderdeels missen de Nederlanders veelal den moed, om zich van hun geboortegrond te verwijderen.