Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Lamartine

betekenis & definitie

Lamartine (Alphonse Marie Louis Prat de), een uitstekend Fransch dichter en humanistisch staatsman, geboren den 21sten October 1790 te Mainz, ontving zijne opleiding aan de school der Jezuïeten te Belly, toefde vervolgens eenige jaren op het land, begaf zich voorts eenigen tijd op reis, en verwierf reeds dadelijk een hoogen rang als dichter door zijne „Méditations poétiques (1820)”, die wegens haren verheven-godsdienstigen geest en diep gevoel, gepaard aan een welluidenden versbouw, grooten bijval vonden. Het Hof vestigde zijne aandacht op den dichter en benoemde hem tot gezantschapssecretaris te Napels en te Londen en vervolgens tot gevolmagtigde te Florence. Een aanzienlijk vermogen, hem door eene Engelsche dame ten huwelijk gebragt, verschafte hem al het genot van eene aristocratische Ievenswijze, doch deed hem de dichtkunst niet vergeten. Zijne „Nouvelles méditations poétiques (1823)” en zijne „Harmonies poétiques et religieuses (1828)” verhoogden zijn roem als dichter en bezorgden hem in 1828 een zetel in de Fransche Académie.

Na de Julij-omwenteling keerde hij aanvankelijk tot het ambteloos leven terug en ondernam eene reis naar het Oosten. In Mei 1832 vertrok hij te Marseille met zijne gemalin en dochter in een door hemzelven uitgerust en bemand vaartuig derwaarts. Eene boekerij, wapentuig en een aantal kostbare geschenken voor Sjeiks en Pasja’s nam hij mede en reisde als een vorst, daar hij huizen aankocht om er af te stappen en een grooten trein van paarden tot zijne beschikking hield. Zestien maanden besteedde hij aan dien togt en schreef toen zijn: „Voyage en Orient, souvenirs, impressions, pensées et paysages (1835, 4 dln)”, een bont allerlei, sierlijk van vorm, vaak verheven en stout van taal, maar wel wat oppervlakkig en niet altijd volkomen juist. Gedurende zijne afwezigheid was hij gekozen tot lid der Kamer van Afgevaardigden; hier voegde hij zich bij geene bepaalde partij en sprak gewoonlijk over onderwerpen, welke niet met de staatkunde in verband stonden. Zijne dichterlijke, zedelijke en verdraagzaam-godsdienstige gevoelens openbaarde hij voorts in zijn gedicht „Jocelyn (1835). Zijn „La chute d’un Ange (1838)” vond weinig bewonderaars, en ook zijne „Recueillements poétiques (1839)” bleven beneden ’t geen hij vroeger geleverd had. Daarentegen werd hij als redenaar in de Kamer gedurig hooger geacht, vooral nadat hij het woord gevoerd had over het Oostersche vraagstuk en over de afschaffing der doodstraf.

Behoudend van aard, maar door den stroom van den vooruitgang voortgesleept, vormde hij eenigen tijd met anderen eene kleine partij (le parti social), die alle zuiver-staatkundige onderwerpen op den achtergrond schoof, maar op eene humanistisch-godsdienstige wijze de maatschappij wilde hervormen door de beginselen van het Christendom op de wetgeving toe te passen. Gewoonlijk stemde Lamartine met de meerderheid vóór de regéring, doch weldra bragt zijne: „Histoire des Girondins (1847, 8 dln)”, tintelend van republikeinschen gloed, hem aan de zijde der oppositie. Na de omwenteling van 1848, waaraan hij een werkzaam deel nam door de kracht zijner taal, werd hij lid van het Voorloopig Bewind en minister van Buitenlandsche Zaken, en zag zich door 10 departementen tot volksvertegenwoordiger gekozen in de Constitutionéle Vergadering en door deze tot lid van het uitvoerend bewind. Eenige maanden lang genoot hij de volheid der volksgunst en wist door moed en welsprekendheid in gevaarlijke oogenblikken groote onheilen af te wenden. Zijne aansluiting aan Ledru-Rollin gaf den eersten schok aan zijne populariteit, en bij het uitbarsten van het Junij-oproer had hij al zijn invloed verloren. Vruchteloos zocht hij zich te rechtvaardigen in zijn geschrift: „Trois mois au pouvoir (1848) en in zijne: „Histoire de la révolution de 1848 (1849, 2 dln)”. De storm der ontevredenheid barstte los over den man, die, met de edelste gevoelens bezield, de bevolking van Frankrijk naar dichterlijke idealen had willen hervormen en daarbij de werkelijkheid, waarmede hij rekening had moeten houden, uit het oog had verloren.

Bij de verkiezingen voor het Wetgevend Ligchaam in 1849 vond aanvankelijk zijne candidatuur nergens ingang, zelfs niet in zijne geboorteplaats. Eerst eene herkiezing in Orleans verschafte hem een zetel in de Nationale Vergadering. Na den staatsstreek van 2 December 1851 keerde hij echter tot het ambteloos leven en tot de letterkunde terug. Algemeen werd afgekeurd, dat hij, om zijn familiegoed Milly te behouden, het publiek inwijdde in de geheimen zijner jeugd door zijne: „Confidences (1849)” en zijne „Nouvelles confidences (1851)” in het licht te geven, en vooral dat hij, om zijne geldelijke aangelegenheden te verbeteren, tot eene oppervlakkige veelschrijverij verviel, terwijl tevens velerlei kunstmiddelen — zelfs loterijen en inteekeningen — nog onvoldoende bleken, om den afgrond zijner zorgelooze verkwistingen te dempen. Tot de vruchten dier veel schrijverij behooren: „Histoire de laRestauration (1851—1853)”, — „Histoire de la Turquie (1854, 6 dln)”, — Histoire de Russie (1855, 2 dln)”, alsmede een aantal letterkundige bladen, zooals: „Le conseiller du peuple (1849— 1850)”, — „Le civilisateur (1851)”, — en een „Cours familier de littérature (1856 enz.)”. Hij overleed te Passy bij Parijs den 1sten Maart 1869. Zijne gezamenlijke werken zijn bij herhaling uitgegeven, en zijne „Mémoires” verschenen in 1871.

< >