Lairesse is de geslachtsnaam van onderscheidene vermaarde schilders. Wij vermelden:
Reinier de Lairesse, geboren te Luik omstreeks het jaar 1596. Hij oefende zich in de schilderkunst onder de leiding van Jan Taulier, huwde met eene dochter van dezen, vestigde zich in zijne geboorteplaats en werd eerste schilder van Ferdinand van Beijeren, keurvorst van Keulen en prins-bisschop van Luik. Hij ontleende de stof voor zijne tafereelen veelal aan de Bijbelsche geschiedenis en aan de fabelleer, en was tevens bijzonder bedreven in het beschilderen van hout in de manier van rood jaspis en wit marmer. Geruimen tijd vertoefde hij te Chalons en te Vitri-le-Français en overleed aldaar in 1667.
Ernest de Lairesse, een zoon van den voorgaande en geboren te Luik in 1635. De door hem geschilderde bloemen, vruchten en vogels vonden grooten bijval, en Hendrik van Beijeren, keurvorst van Keulen, zond hem op zijne kosten naar Rome. Lairesse keerde na 2 jaren terug en ging wonen te Bonn, waar echter zijne fraaiste voortbrengselen bij het bombardement werden vernietigd. Hij stierf in 1675.
Gerard de Lairesse, een broeder van den voorgaande en de vermaardste schilder van dit geslacht. Hij werd geboren te Luik in 1640, ontving onderwijs van zijn vader en van Bertholet Flemalle en oefende zich voorts in de kennis van verschillende talen, in de geschied- en fabelkunde en vooral in de muziek. Nog geen 15 jaren oud schilderde hij goede portretten en historiestukken voor den Keurvorst van Keulen en Brandenburg. Hij vestigde zich vervolgens te ’s Hertogenbosch, waar hij evenwel zijne kunstwerken niet kon verkoopen, zoodat hij door het schilderen van uithangborden en kamerschutten op eene kommerlijke wijze in zijn onderhoud moest voorzien. Eene verhuizing naar Utrecht bragt geene verbetering in zijn toestand. Daarna vertrok hij, op uitnoodiging van den kunstkooper Gerard Uilenbroek, naar Amsterdam en schilderde er eene menigte kunst- en kabinetstukken, plafonds, behangsels enz. Tevens vervaardigde en etste hij een groot aantal teekeningen, door d'Argenvïlle begroot op 150 stuks, en Descamps getuigt van hem in zijn: „Vie des peintres”: „Hij is geleerd, vindingrijk en altijd zeer begrijpelijk in zijne denkbeelden; de hoofdpersonen zijner schilderstukken onderscheiden zich altijd van de menigte door stand, houding en gemoedsbeweging; men herkent, zonder zich te kunnen vergissen, dadelijk den god of held, dien hij voorgesteld heeft. Wanneer de achtergrond van zijn kunstwerk voorwerpen van bouwkunde vereischte, behandelde h{j die meesterlijk, alsof hij bestendig de overblijfselen van Athene en Rome voor zijne oogen had.
Zijne ordonnanties zijn rijk. Ieder voorwerp is naar eisch versierd en bewerkt. Aan de waarheid der geschiedenis wordt niet te kort gedaan; hij heeft de belangrijkste oogenblikken weten te kiezen. Zijne teekening is doorgaans zeer naauwkeurig. Het is echter jammer, dat men soms schilderijen van hem aantreft, welke minder sierlijk zijn dan de overige. Hij kende de gemoedsbewegingen der menschen grondig, en wist ze meest altijd naar waarheid uit te drukken in de figuren, die er vatbaar voor waren. Zijn smaak in de schikking der gewaden is die van goede Italiaansche meesters; de plooijen zijn breed, eenvoudig en niet gemanierd.
Zijn coloriet is waar en gioeijend; een geestige en vaste toets maakt alles keurig en fraai wat zijne hand voortbrengt. Indien Lairesse niet zulk een groot schilder was geweest, zou hij als graveur nog meer geschitterd hebben.” — In 1690 werd hij blind, maar ook toen nog gaf hij lessen aan schilders en plaatsnijders. Die lessen vormden den grondslag van zijn „Groot schilderboek” en van zijne: „Grondlegging der teekenkunst”. Hij overleed te Amsterdam den llden jUnij 1711. Talrijk zijn de door hem geleverde stukken, en vele van deze werden op kunstverkoopingen tegen hooge prijzen verkocht, terwijl onderscheidene prenten van buitenlandsche graveurs naar zijne werken in het licht zijn verschenen. Behalve de reeds vermelde geschriften: „Groot schilderboek (1714 en later bij herhaling, — voorts ook in het Hoogduitsch en Fransch vertaald)” en „Grondlegging der teekenkunst (1701 en later, en desgelijks in het Hoogduitsch en Fransch overgezet)”, vindt men van hem: „Gerh. de Lairesse, Leodiensis pictoris opus elegantissimum etc.”, — „Godefridi Bidloo, Anatomia humani corporis, centum et quinque tabulis per artificiosis G. de Lairesse ad vivum delineatis (1685)”, — „Tafereelen geschilderd door Gerard de Lairesse in de raadkamer van de Hoven van justitie van Holland en Zeeland en West-Vriesland enz. (1737 en later)”, — en „Horatius Flaccus, dichtkunst op onze tijden en zeden toegepast door A. Pels”, met fraaije platen van de Lairesse.