Kurz (Heinrich), een verdienstelijk letterkundige, geboren te Parijs den 28sten April 1805, was van Duitsche afkomst en werd na den vroegtijdigen dood zijns vaders bij bloedverwanten te Hof opgevoed, bezocht het gymnasium aldaar en studeerde te Leipzig in de theologie. Hierin echter had hij op den duur geen behagen, zoodat hij zich, na het verkrijgen der doctorale waardigheid in de wijsbegeerte, in 1827 naar Parijs begaf, waar hij zich op de Oostersche talen, inzonderheid op het Chineesch toelegde. In 1830 gaf hij een: „Mémoire sur l’état politique et religieux de la Chine 2300 ans avant notre ère” in het licht en werd door het Aziatisch Genootschap belast met eene nieuwe bewerking van het woordenboek van Basile. De staatkundige gebeurtenisssen van 1830 deden hem echter naar Duitschland terugkeeren, waar hij eerst te München het tijdschrift: „Baierns Deputirtenkammer” en daarna te Augsburg het constitutionele oppositieblad: „Die Zeit” redigeerde.
Weldra echter kwam hij als redacteur in de gevangenis en zag zich veroordeeld tot eene 2-jarige vestingstraf. Hij besteedde nu zijn vrijen tijd in de bergvesting Würzburg aan de vertaling van een Chineesch gedicht, hetwelk in 1836 onder den titel: „Das Blumenblatt” in het licht verscheen. Na het herkrijgen zijner vrijheid begaf hij zich in 1834 naar Zwitserland, waar hij geplaatst werd als professor in de Duitsche taal en letterkunde aan de cantonschool te St. Gallen, welke betrekking hij echter in 1839 als Protestant en vreemdeling moest nederleggen. In datzelfde jaar zag hij zich evenwel in dergelijke betrekking benoemd te Aarau, alwaar men hem tevens het ambt van bibliothecaris opdroeg. Hier schreef hij: „Die franz.
Conjugation (1843)”, doch de rijke schat zijner bibliotheek gaf hem aanleiding om zich bij de geschiedenis der Duitsche letterkunde te bepalen. Onder anderen bezorgde hij eene uitgave van Murner’s gedicht: „Vom groszen luth. Narren (1848)”, en schreef met Weiszenhach: „Beiträge zur Geschichte und Literatur, besonders aus den Archiven und Bibliotheken des Cantons Aargau (1846)”. Zijn voornaamste werk is: „Geschichte der deutschen Literatur (1851—1859, 3 dln; 4de druk 1863—1864; 5de druk 1870, en 4de dl 1872)”. Ook leverde hij: „Handbuch der poetischen Nationalliteratur (1840—1843 , 3 dln; 3de druk 1857—1859)”, — „Handbuch der deutschen Prosa (1845—1846, 3 dln)”, — „Leitfaden zur Geschichte der deutschen Literatur (1860; 4de druk 1872)”, — „Deutsche Bibliothek (1862—1868, 10 dln)”, waarin merkwaardige oud-Duitsche geschriften zijn opgenomen, — „Bibliothek der deutschen Nationalliteratur (1867—1872, afl. 1—125)”, — en eene critische uitgave der „Sämmtliche Werken” van Schiller (1868—1870, 9 dln). Hij overleed te Aarau den 24sten Februarij 1873.