Kuntz (Karl), een verdienstelijk dieren- en landschapschilder, geboren te Manheim den 28sten Julij 1770, ontving onderwijs in de schilderkunst van Rieger en Quaglio en verzamelde in 1790 schetsen in Zwitserland en noordelÿk Italië. Nadat hij in 1793 te Manheim was teruggekeerd, werd hij in 1805 benoemd tot Hofschilder in Baden, in 1829 tot directeur van het muséum te Karlsruhe, en hij overleed aldaar den 8sten September 1830. Hij legde de grondlagen voor zijn roem door 2 aquatinta-bladen, beide dierenstukken naar Adriaan van der Velde en Paulus Potter. Als landschapschilder verbond hij correctheid van teekening met eene dichterlijke opvatting en eene keurige penseelsbehandeling.
Zijne dieren schijnen te leven, zijne landelijke tafereelen zijn aan de natuur ontleend, en zijn coloriet bezit eene frischheid en harmonie, welke oog en hart boeijen. Hij werkte zeer naauwkeurig en daarom zeer langzaam, en wegens gemis aan vinding hebben zijne stukken eene zekere eenvormigheid. Van zijne kunstgewrochten vermelde wij : „De vier tijden van den dag” en „Landschappen aan de Bodensee”. Deze laatste zijn in het bezit van den Koning van Beijeren. Voorts vindt men doeken van dezen kunstenaar te Weenen, Parijs en Petersburg.
Ook leverde hij eenige gravures. — Zijn oudste zoon Rudolf, geboren te Manheim den lOden September 1798, ontving onderwijs van zijn vader, werd in 1830 Hofschilder in Baden, en overleed te Karlsruhe den 8sten Mei 1848. Hij schilderde bij voorkeur paarden. — Diens jongere broeder Ludwig, geboren te Karlsruhe den 22sten Julij 1810, oefende zich onder de leiding van zijn vader, daarna onder die van Fries te Karlsruhe, en eindelijk te München. Hij bezit een goeden naam als schilder en vooral als steengraveur, zooals blijkt uit zijne „Thierstudien (1832, 24 bladen)” en „Ital. Skizzen (1834)”, door zijn leermeester Fries geteekend en door hem op steen gebragt.