Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Kroatië

betekenis & definitie

Kroatië (Het koningrijk) vormt met Slavonië een afzonderlijk kroonland der Oostenrijksch-Hongaarsche Monarchie. Dit kroonland grenst in het noorden aan Stiermarken en Hongarije, in het oosten en zuiden aan de Militaire Grenzen, en in het westen aan de Adriatische Zee, Krain en Stiermarken, en heeft eene oppervlakte van 350 □ geogr. mijl, waarvan 179 aan Kroatië (de comitaten Agram, Warasdin, Kreutz en Fiume) en 171 aan Slavonië (de comitaten Pozega. Essek en Syrmië) toebehooren. Kroatië is bedekt met lage, boschrijke uitloopers der Alpen van Stiermarken en Krain, bezit vele vruchtbare dalen, en wordt besproeid door de Save met de Koelpa en door de Drave met de Mur.

Het klimaat is er niet warmer, dan in de nabijgelegen gewesten van Hongarije, maar over het geheel zeer zacht en veel gezonder dan in Slavonië. De bevolking telt (1869) met die der Kroatisch-Slavonische Militaire Grenzen ruim 1800000 zielen. Zij behoort in Kroatië tot den Kroatischen, en in Slavonië tot den Serbischen stam. Daarenboven heeft men er Duitschers,Magyaren, Czechen, Slowaken, Italianen, Zigeuners en Israëlieten. Het meerendeel belijdt de Roomsch- of de Grieksch-Katholieke godsdienst. De eersten bevinden zich onder het bestuur van den aartsbisschop van Agram en van 3 bisschoppen, en de laatsten onder dat van den patriarch van Carlowitz en 3 bisschoppen. Land- en wijnbouw zijn er de voornaamste bronnen van bestaan, — voorts heeft men er veel ooft, kastanjes en aan de kust zuidelijke vruchten. Ongeveer een derde gedeelte van den bodem is met bosschen bedekt, die uitmuntend timmerhout opleveren.

Ook de veeteelt is er van belang, doch voor aanmerkelijke uitbreiding vatbaar. Voorts heeft men er zwavel- en steenkolengroeven, koper- en ijzermijnen, en een groot aantal zwavelbronnen. De nijverheid bevindt er zich op zeer lagen trap van ontwikkeling; zij bloeit alleen in het comitaat Fiume, waar men scheepstimmerwerven, papierfabrieken, looierijen enz. aantreft. De belangrijkste handelsplaatsen, waar hoofdzakelijk graan, wijn en hout worden uitgevoerd, zijn er de vrijhavens Fiume, Karlstadt en Agram. Het verkeer wordt er door goede heirwegen en spoorwegen aanmerkelijk bevorderd, en het brandpunt der wetenschappelijke ontwikkeling is de hoofdstad Agram, waar in 1866 eene ZuidSlavische Académie voor Kunst en Wetenschap verrees; ook heeft men hier onderscheidene vereenigingen voor letterkunde en geschiedenis, alsmede eene académie van regtsgeleerdheid. Men heeft wijders in het geheele land 3 godgeleerde seminaria, 6 gymnasia, 3 reaalscholen, 488 lagere scholen, 2 zeevaartscholen enz.

De staatsregeling in Kroatië en Slavonië berust op het Keizerlijk Patent van 7 April 1850 en op een aantal oudere en nieuwere bepalingen. De wetgevende magt ligt in de handen van den Keizer onder medewerking van den Landdag. Deze. laatste bestaat volgens de voorloopige regeling van 24 Mei 1865, onder het voorzitterschap van een banus, uit den aartsbisschop van Agram, den metropolitaan van Carlowitz, de bisschoppen, den vice-kapitein des lands, de magnaten, de oppergespans en den comes van Turopolje, 108 afgevaardigden der comitaten, vrije districten, steden en aanzienlijke gemeenten, 11 afgevaardigden der domkapittels, aanzienlijke Grieksche kloosters en consistoriën en één afgevaardigde van de Académie van Wetenschappen. In de comitaten heeft men getrapte en in de steden regtstreeksche verkiezingen. Ieder, die den 24-jarigen ouderdom bereikt heeft, in het lezen en schrijven ervaren is, en de R. of Gr. Katholieke godsdienst belijdt, kan tot afgevaardigde worden benoemd. Bij het behandelen van staatsregtelijke vraagstukken verschijnen ook de afgevaardigden der Kroatisch-Slavonische Militaire grenzen Voorts zendt het land 9 afgevaardigden naar den Oostenrijkschen Rijksdag. Ook bestaat voor het bestuur van Kroatië en Slavonië eene afzonderlijke Hofkanselarij te Weenen, alwaar de zaken van eeredienst en onderwijs, van nijverheid en landbouw, van justitie enz. geregeld worden.

Onder deze staat de Stadhouderlijke Raad te Agram met den banus aan het hoofd, en hieraan zijn weder de comitaatsbesturen ondergeschikt, alsmede de gemeenteraden der 9 Koninklijke vrijsteden. De gouverneur van elk comitaat draagt den titel van oppergespan; hij bevindt zich aan het hoofd van provinciale staten. Ook strekt zijn gezag zich uit over de regtbanken van eersten aanslag. Eene regtbank van 2de en eene van 3de instantie is gezeteld te Agram. De geldelijke aangelegenheden des lands worden bestuurd door eene financiële commissie te Agram, die haar beheer uitstrekt over de financiële districten en 42 belasting-ambten. Met betrekking tot de krijgszaken staan Kroatië en Slavonië onder het kommando van den generaal te Agram.

Kroatië met de Kroatische Militaire Grenzen en Turksch Kroatië (het noordwestelijk gedeelte van Bosnië welleer bewoond door de Pannoniërs. Toen de Romeinen onder Augustus deze onderworpen hadden, werd het land een gewest van Illyrië. In 480 viel het in handen der Oost-Gothen, die het bij hun Italiaansch gebied voegden, doch in 535 werd het door keizer Justinianus heroverd. Daarna bezweek het voor de magt der Avaren, totdat in 640 de Kroaten (Chrowaten, Cliorwaten, Horwaten of bewoners der Karpathen) derwaarts trokken en het naar hun eigen naam noemden. Zij bogen zich na langdurigen strijd onder de heerschappij der Frankische koningen, in 864 onder die der Byzantijnsche keizers, doch vormden later een zelfstandig rijk. Dit was in 2 hoofdgewesten verdeeld, namelijk in het Dalmatische Kustland en het land tusschen de Drave en de Save, in 869 in het bezit van Brazlaw als vazal van den Duitschen koning Arnolf, doch vervolgens onderworpen aan Hongarije, waarvan de Kroaten zich onder de onrustige regéring van koning Salomo losscheurden. De bestuurders van Kroatië, als leenstaat van het Byzantijnsche rijk in de 9de eeuw tot een bloeijend land ontwikkeld, doch ten gevolge van binnenlandsche oorlogen en van den strijd met Venetië om de kuststeden vervallen, aanvaardden in 994 den titel van koningen van Kroatië, welken zij in 1050 met dien van koningen van Dalmatië verwisselden. Zwonimir-Demetrius, aanvankelijk slechts banus van Kroatië, maar door het volk in 1075 tot koning gekozen, verbrak het juk der leenroerigheid, onderwierp zich aan den Paus, en ontving van Gregorius VII de bekrachtiging van zijne koninklijke waardigheid.

Toen voorts bij zijn overlijden in 1089 het Koninklijk Huis uitstierf, zoodat er groote verdeeldheid in Kroatië ontstond, veroverde Ladislaus I, koning van Hongarije, het land tot aan de Save, voegde het bij de Hongaarsche kroon en verdeelde het in comitaten. Na zijn dood poogde Kroatië zich te onttrekken aan de Hongaarsche heerschappij, maar deze werd gehandhaafd in 1097 door koning Koloman, aan wien zich in 1102 ook de overige, te voren onafhankelijke Kroaten onderwierpen. Onder diens zoon Stéfanus had het land veel van de Venetianen te lijden, totdat de overwinning bij Zara (1117) de Kroaten van hen bevrijdde. Daarentegen veroverde in 1169 de Grieksche Keizer, naar zijn voorgeven ten behoeve van zijn schoonzoon Bela, bijna het geheele land, doch eerst na ’s Keizers dood kwam het in handen van Bela en alzoo wederom onder het gezag der Hongaren. Daarna verkeerde het als het koningrijk Kroatië en Dalmatië eenigen tijd in een nagenoeg onafhankelijken toestand. In 1300 onderwierp het zich aan Karel, koning van Sicilië, die in 1309 den troon van Hongarije beklom en alzoo Kroatië weder met dit rijk vereenigde. Voorts werd het in 1342 door koning Lodewijk I, benevens Dalmatië en Slavonië, met Siebenbürgen vereenigd, waarna het zich onder de onmiddellijke heerschappij van Hongarije bevond. Kroatië was nu een twistappel tusschen Hongarije en Venetië, en het werd na het midden der 15de eeuw aanhoudend door de Turken verontrust.

Toen voorts koning Ferdinand I uit het huis Habsburg-Oostenrijk in 1526 tot koning van Hongarije verkozen was, zag hij zich in 1527 ook gehuldigd door de Standen van Kroatië. In 1592 veroverden de Turken de vesting, Bihacs in Kroatië, en deze vormde na dien tijd met eenige omliggende plaatsen, zooals Berbir, Dubicza enz., Turksch-Kroatië, een gewest van Bosnië. De eigenlijke grenzen des lands werden echter eerst vastgesteld in 1699 bij den Vrede van Carlowitz, waarbij de Sultan al het land aan de overzijde der Unna aan Oostenrijk afstond. Het Kroatische kustland (Litorale) werd in 1717 bij het Keizerlijk Duitsch-Kroatisch Handelsgenootschap of bij het Oostenrijksche Kustgebied gevoegd, doch bleef onder het gespanschap Agram tot in 1776; toen werd het Kustgebied opgeheven, in 3 comitaten verdeeld en weder met Kroatië vereenigd. Intusschen werd de stad Fiume in 1797 een zelfstandig gedeelte der Hongaarsche kroon, en ook na het eindigen der Fransche oorlogen bleef zij van 1823 tot 1848 met haar vereenigd. — De 3 rijken Kroatië, Slavonië en Dalmatië droegen van 1767 tot 1777 den naam van Illyrië en werden door eene afzonderlijke Illyrische regérings-commissie te Weenen bestuurd. Later vormde Kroatië weder een afzonderlijk koningrijk, schoon afgescheiden van de Militaire Grenzen, waar de zaken naar eene bepaalde krijgsinrigting worden geregeld. Kroatië en Slavonië waren tot op dien tijd behandeld als in Hongarije ingelijfde rijken. Inmiddels poogden de Kroaten, verbitterd door den dwang, die hun met betrekking tot de taal door de Magyaren werd opgelegd, zich zooveel mogelijk onafhankelijk te maken en verbonden zich hiertoe met de aan hen vermaagschapte Serben in Hongarije.

De Kroatisch-Serbische beweging, die in 1848 bepaaldelijk onder de leiding van den banus Jellasjisj tegelijk met de Hongaarsche omwenteling ontstond, had op deze laatste een belangrijken invloed. Volgens de Oostenrijksche Grondwet van 1849 werden Kroatië en Slavonië van Hongarije gescheiden en die beide landen tot een afzonderlijk kroonland zamengevoegd. Met het nieuwe Servische woiwoodschap werden voorts de Syrmische districten Ruma en Illok verbonden, welke echter, na de ontbinding van genoemd woiwoodschap (1860) tot Slavonië terugkeerden. In de jaren 1849—1860 had men in Kroatië, evenals in Hongarije, de Oostenrijksche wetgeving ingevoerd, doch door een besluit van 20 October 1860 werd er de voormalige grondwet, alsmede de nationale regtspleging hersteld. Tevens werd aan den banus, baron Sokcevic, aangeschreven om met eenige bekwame mannen eene kieswet te ontwerpen voor den Landdag te Agram, alwaar dan de betrekking van Kroatië tot Hongarije zou worden geregeld. In Februarij des volgenden jaars werd het ontwerp goedgekeurd, en reeds in April 1861 kon de Landdag te Agram vergaderen. Hij zou bestaan, behalve uit geestelijke en wereldlijke waardigheidsbekleeders en magnaten, uit 58 vertegenwoordigers der comitaten, 50 afgevaardigden der steden en 12 gevolmagtigden van kapittels, consistoriën en van de académie te Agram. Al dadelijk echter ontstonden er hevige botsingen, daar sommige steden en comitaten de kieswet afkeurden en dus weigerden afgevaardigden te zenden.

Terwijl voorts de Landdag verlangde, dat de Rijksminister von Schmerling met geweld een einde zou maken aan al die wederspannigheid, protesteerde hij tegen de afkondiging der grondwet van Februarij en tegen het zenden van 9 afgevaardigden uit Kroatië naar den Rijksraad. Den 13den Junij verliet de Hongaarsche partij — 34 vertegenwoordigers en 8 magnaten — den Landdag, omdat de nationale meerderheid vastgesteld had, dat men eerst na herstelling van het „drieeenig koningrijk” met een aantal aangrenzende districten over de verhouding tot Hongarije zou beraadslagen. Weldra verlangde de Landdag de oprigting van eene afzonderlijke KroatischSlawische Hofkanselarij, welke dezelfde bevoegdheid had als een ministérie, alsmede van een opperste geregtshof in Agram, en ging wijders in zijne eischen zoover, dat bij een schrijven uit Weenen van 12 November 1861 de Landdag verdaagd werd. Niettemin zagen zij de beide bovengemelde wenschen eerlang bevredigd, terwijl men voorts erkende, dat de gebeurtenissen van 1848 den band tusschen Kroatië en Hongarije hadden verbroken, weshalve aan Kroatië voorloopig eene volkomene zelfstandigheid met betrekking tot de staatsinrigting, de wetgeving, de regtspleging, het inwendig bestuur en de taal werd toegekend. Inmiddels bleef de verdeeldheid tusschen de Hongaarsche en de Nationale partij voortduren. Na den oorlog van 1866 kwam de Landdag weder bijeen en volhardde bij het oude stelsel: wanneer er op Rijkseenheid werd aangedrongen toonde hij zich daarvan afkeerig; doch zoodra Hongarije de handen naar Kroatië uitstrekte, zocht hij bescherming bij het Rijk. Onder de leiding van Stroszmayr, bisschop van Diakovar verlangde de Nationale partij niet alleen Dalmatië en de Militaire Grenzen, maar ook de Quarnerische eilanden, —voorts een verantwoordelijk ministérie, terwijl zij allen Hongaarschen invloed zooveel mogelijk zocht af te weren. Eene deputatie, met dien last naar Weenen afgezonden, vond er echter een ongunstig onthaal en moest er zelfs vernemen, dat het tijd scheen te worden, dat Kroatië weder bij Hongarije werd ingelijfd.

Hierover verstoord, keerde de deputatie naar Agram terug, en aanstonds vaardigde de Landdag eene kieswet uit, waarbij aan de Kroaten de meerderheid in de vergadering gewaarborgd werd. Daar de Landdag zich ook in andere opzigten wederspannig betoonde, werd hij den lOden Januarij 1867 verdaagd, en weldra bleek het, dat het land eigenlijk uit Pesth (de hoofdstad van Hongarije) geregeerd werd, terwijl de Kroatische Hofkanselarij te Weenen enkel in naam bestond. De naar Weenen afgevaardigde gezanten verkregen geen gehoor en de vijandige oppergespans werden door Koninklijke commissarissen vervangen. Reeds den 5den April zond de Hongaarsche minister Andrássy den gevolmagtigde der Hongaarsche regéring naar Fiume en riep voorts op 1 Mei den Kroatischen Landdag bijeen, om eene inhuldigings-commissie voor de krooning te kiezen, zonder daardoor iets vooruit te loopen omtrent de staatsregtelijke verhouding tot Hongarije. De zitting duurde kort en er kwam niets tot stand, zoodat enkel eenige Magyaarsche Kroaten uit eigen beweging bij de krooning te Pesth tegenwoordig waren. Den lsten December 1867 werden de geldelijke aangelegenheden van Kroatië aan het gezag van Hongarije onderworpen. In de daarop volgende maand hadden nieuwe verkiezingen plaats, en de Koning verklaarde, dat door de krooning de eeuwenoude zamenvoeging van Kroatië en Hongarije bekrachtigd was, zoodat de Landdag beider verhouding uit dat oogpunt diende te regelen. Eene nieuwe kieswet begunstigde de Hongaarsche partij, en de Landdag, den 9den Januarij 1868 te Agram geopend, betrad den weg eener schikking met Hongarije.

Toen vond men Andrássy geenszins bereid tot inwilligingen, doch de Landdag in Kroatië nam onder talrijke protesten genoegen in de dubbele verhouding van Kroatië tot het Rijk en tot Hongarije, terwijl volksbewegingen getuigenis gaven, dat die rigting niet de nationale was. De schikking, met Hongarije tot stand gekomen, was van dien aard, dat 29 afgevaardigden uit Kroatië naar het Lager Huis en 2 naar het Hooger Huis van den Rijksdag te Pesth zouden worden gezonden, terwijl in het Hooger Huis ook de KroatischSlavonische magnaten plaats zouden nemen. Voorts zouden uit het Lager Huis 11 en uit het Hooger Huis één der Kroaten zitting nemen in de Hongaarsche Rijksdelegatie. Gedurende het eerstvolgend 10-tal jaren zou van de inkomsten des lands 55°/0 voor gemeenschappelijke belangen te Pesth worden gestort, terwijl het overige in het land zou blijven voor eeredienst, onderwijs, regtsbedeeling en binnenlandsch bestuur. In het Hongaarsch ministérie zou steeds een minister van Kroatië plaats nemen, waartoe, na opheffing der Kroatische Hofkanselarij, graaf Bedekovic benoemd werd.

Voorts zou te Agram eene landsregéring ingesteld worden, die, met een banus aan het hoofd, verantwoordelijk zou wezen aan den Kroatischen Landdag. De banus zou op voordragt van het Hongaarsche ministérie door den Koning benoemd worden. Het Kroatisch is de taal der ambtenaren, en het zegel des lands draagt het Kroatische wapen met de Hongaarsche kroon. Op den 24sten November 1868 verschenen, aangevoerd door Vakanovic (thans (1876) directeur van Financiën te Agram) en Zuvic, de Kroatische afgevaardigden na eene 30-jarige scheiding onder daverend gejubel in den Rijksdag te Pesth, en uit hun midden werden aanstonds de vereischte leden voor het Rijksbestuur gekozen.

In 1869 bezocht de Keizer met von Beust, Andrássy en Bedekovic de stad Agram, en in het laatst van dat jaar kwam eene schikking omtrent Fiume tot stand, zoodat de stad en haar gebied, volgens het voorstel van den Hongaarschen eersten Minister, een gouverneur verkregen. Tot die betrekking werd den lsten Maart 1870 graaf Zichy benoemd De stad zou wegens hare gemeenschappelijke belangen met Kroatië en Hongarije op beider Landdagen worden vertegenwoordigd, doch aan het bestuur van Kroatië ondergeschikt wezen. Inmiddels verkreeg zij zulk eene mate van zelfstandigheid, dat deze ondergeschiktheid niets beteekende. Later, na velerlei botsingen, werd de stad aan Hongarije en het Kustland aan Kroatië toegevoegd. In 1871 moest de banus Rauch wegens verduistering, van gelden aftreden, en Andrassy benoemde Bedekovic in zijne plaats, die als Kroatisch minister door graaf Pejacevic werd opgevolgd, die thans nog (1876) deze betrekking bekleedt.

Intusschen vielen de verkiezingen in Kroatië uit in nationalen zin, zoodat de Hongaarsche regéring slechts over eene minderheid van stemmen in de vergadering beschikken kon, en om die reden hare bijeenroeping van maand tot maand verschoof. Wijders werd von Heust door Andrassy vervangen, hetgeen de bestendiging bevorderde van den toestand in Kroatië. De onderhandelingen van graaf Lónyay, eerste minister van Hongarije (in 1875 opgevolgd door von Wenckheim), met de leiders der nationale partij te Agram, bleven zonder gevolg, en het blijkt meer en meer, dat het geene gemakkelijke taak is, eene vreedzame vereeniging van Kroatië en Hongarije te handhaven. Volgens de thans bestaande kieswet is de Landdag van Kroatië en Slavonië zamengesteld uit 2 aartsbisschoppen, 7 bisschoppen, 26 magnaten, 20 vertegenwoordigers van steden en vlekken en 52 afgevaardigden uit de landelijke districten. De betrekking van banus wordt er bekleed door Mazuranovic.

< >