Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Krabbendam

betekenis & definitie

Krabbendam (Jan), een Nederlandsch romanschrijver, geboren te Heilo den 18den Februarij 1803, genoot als kind eene gebrekkige opleiding, maar poogde door veel te lezen en door onvermoeide studie te voorzien in ’t geen de omstandigheden hem hadden onthouden. Voorts legde hij zich toe op het zadelmakersbedrijf en is sedert 1827 als meesterzadelmaker werkzaam te Alkmaar. Inmiddels verzuimde hij niet vlijtig de pen te voeren en schreef: „Vier dagen op reis of de zevende October (1832)”, — „Lectuur voor blijmoedigen of verhalen uit een vriendenkring (1834)”, — „Willem Berkveld of de kleine bedelaar (1835, 2 dln)”, — „Eleonora van Lichtenvelde of de blinde uit den bouwval (1836)", — „Tegen stroom is het kwaad roeijen of drie maanden uit het leven van Jonas Waterbeer (1836)”, — „Catharina Rembrands of het beleg van Alkmaar in 1573 (1836)”, — „De non of de ondergang van de abdy van Rijnsburg (1837)”, — „De vrijbuiters, schetsen en tafereelen uit het laatst der zeventiende eeuw (1837, 2 dln)”, — „De vrijwilliger of de belegering van Groningen in 1672 (1837)”, — „Jonker Frans van Brederode (1839)”, — „Schaduwstukken (1839)”, — „Olivier van Noort (1842)”, — „Claes Compaen (1844, 2 dln)”, — „Het huis te Laegh of de Witte Wijven (1839)”, — „De Musketier 1856)”, — „Peter van Vlooswyk, maanlichten en nachtschaduwen (1854, 2 dln.)”, — „Frans de wapensmid (1859 , 2 dln.)”, — „Sebalt de Jonghe (1869)”, — en „De Rosbaard (1866)”, alsmede onderscheidene stukken in tijdschriften en almanakken.

< >