Kool (Brassica L) is de naam van een plantengeslacht uit de familie der Kruisbloemigen (Cruciferae). Het onderscheidt zich door eene lijnvormige of langwerpige haauw, volle of gekielde kleppen met eene middennerf en daarbij óf geene zijnerven óf tot eene onduidelijke zijnerf zamenvloeijende adertjes, — voorts door bolvormige, éénrijïge zaden. Onze verschillende koolsoorten stammen af van Brassica oleracea, eene langs de kusten van Midden-Europa in het wild groeijende, tweejarige plant met onbehaarde, zeegroene bladeren en bleekgele, tot een langen tros vereenigde bloemen met gesloten kelken. Van de verschillende soorten vermelden wij: Boerenkcool (Brassica oleracea acephala Dec.), ook boerenmoes of moes genaamd, met vele verscheidenheden, zooals gewone groene, dubbelgekrulde, bruine en bonte; van eene andere verscheidenheid zijn de jonge takjes, bij het wijken van den winter uit de stengels te voorschijn komende en onder den naam van Brusselsche spruitjes bekend, — Savoye-kool (B. oleracea bullata Dec.) ook kapperkool geheeten, desgelijks met eenige verscheidenheden en gekenmerkt door gerimpelde aderen, — kopkool (B. oleracea, capitata Dec.) ook sluifkool, kabuiskool en boeskool genoemd, die een aanmerkelijken omvang kan verkrijgen, in witte en roode wordt verdeeld en zoowel in verschen toestand genuttigd wordt als tot het inleggen van zuurkool dient, — bloemkool (B. oleracea, botrytis Dec.), monsterachtig vervormde, vleezige, bleekgele bloemstelen, die als groente zeer gezocht zijn, en koolraap (B. oleracea, caulorapa Dec.) of koolrabi (boven den grond) met een onder de bladeren knolvormig verdikten stengel.
Tot eene andere groep van het geslacht Brassica behoort het bekende koolzaad (B. Napus L.) of oliezaad, dat vooral op de kleigronden van Groningen, Friesland en Zeeland in groote hoeveelheid verbouwd wordt; het onderscheidt zich onder anderen door blaauwachtig-groene, onbehaarde wortelbladeren, door grovere haauwen en zaden en door een aanzienlijk oliegehalte. Het geeft in den bloeitijd door zijne goudgele bloemen, waarop tallooze bijen azen, een treffend voorkomen aan den daarmede bezaaiden akker. Men heeft tuinier- en zomerkoolzaad, geelbloem en witbloem, alsmede dubbel gehaauwd koolzaad. De jonge bladeren worden onder den naam van bladjemoes als spinazie gegeten. Eene verscheidenheid van het koolzaad is de koolraap onder den grond (Brassica Napus rapifera s. esculenta) of rutabaga met een knollig verdikten stengelvoet. De koolraap is meestal geel, somtijds echter wit of roodachtig en vormt een voedzaam wortelgewas.
Naauw verwant met het koolzaad is het aveelzaad (Brassica campestris L.) met meer behaarde en meer groene wortelbladeren en langer gesnavelde haauwen, — en het boterzaad (B. campestris, var. trimestris), eene verscheidenheid van het aveelzaad.