Henri, baron Jomini, luitenant-generaal in Russische dienst, nadat hij eerst generaal was geweest bij het Fransche leger, tevens schrijver over militaire aangelegenheden, werd geboren te Peterlingen in Waadtland den 6den Mei 1779.
Aanvankelijk wijdde hij zich te Parijs aan den handel. De omwenteling in Zwitserland wekte hem op om naar Waadtland terug te keeren, waar hij op 20-jarigen leeftijd den rang verkreeg van luitenant-kolonel der militie en secretaris-generaal van zaken van Oorlog. Toen hij later, gedurende de reactie, zijne betrekking verloor, zag hij zich in 1803 op aanbeveling van generaal Ney in een handelshuis te Parijs geplaatst. Niettemin zette hij zijne krijgskundige studiën voort, en schreef in 1804 zijn „Traité des grandes opérations militaires (3de druk 1818, 3 dln)”, waarna hij tot bataljonschef en adjudant van Ney, en in 1805 door den Keizer tot kolonel bevorderd werd. Als chef van den generalen staf van Ney nam hij deel aan de veldtogten van 1806 en 1807, werd baron en volgde in 1808 Ney naar Spanje. Men lasterde hem echter bij zijn chef, en hij kwam in 1809 op non-activiteit. Hij vertrok naar Zwitserland, nam zijn ontslag, en stond op het punt om in Russische dienst te treden, toen Napoleon hem tot brigade-generaal bevorderde. Later tot Keizerlijk historiograaf benoemd, ontving hij in het begin van den veldtogt van 1812 den last om de geschiedenis der Groote Armée te schrijven.
Hij werd eerst gouverneur van Wilna, daarna van Smolensk, bevorderde bij den terugtogt het bouwen van de brug over de Bérézina, en werd ziek; doch zag zich na den slag bij Lützen weder geplaatst als chef van den generalen staf bij Ney. Deze droeg hem wegens uitstekende verdiensten voor tot divisie-generaal; doch Napoleon, door Berthier tegen Jomini ingenomen, ontnam hem alle uitzigt op bevordering. Hierdoor gebelgd, verliet Jomini de Fransche dienst en begaf zich naar de Verbondene Mogendheden. Keizer Alexander benoemde hem tot luitenant-generaal en adjudant. Intusschen nam Jomini geen deel aan den oorlog tegen Frankrijk; zelfs bewaarde hij een diep stilzwijgen over de hem bekende operatieplannen. In 1815 volgde hij Alexander naar Parijs en verkreeg van Lodewijk XVIII de Lodewijksorde.
In 1818 bevond hij zich op het Congrès te Aken, in 1823 op dat te Verona. Voorts vergezelde hij den Keizer in 1828 op zijn veldtogt tegen de Turken en bewees bij Varna belangrijke diensten. Ook werkte hij mede tot de stichting der militaire académie te Petersburg. Hij verwierf een beroemden naam door zijn geschrift: „Histoire critique et militaire des campagnes de la révolution (1806, 5 dln; 3de druk 1819—1824, 15 dln)” Voorts schreef hij: „Vie politique et militaire de Napoléon, racontée par lui-même au tribunal de César, d’Alexandre et de Frédéric (1827, 4 dln)”, — als vervolg hierop: „Précis politique et militaire de la campagne de 1815 (1839)”, — en „Précis de l’art de la guerre (1830; 2de druk 1855)”. Later vestigde hij zich te Lausanne, in 1855 te Brussel en kort daarna op eene villa te Passy bg Parijs, alwaar hij den 24sten Maart 1869 overleed.