Isobarometrische lijnen. De schijnbaar toevallige afwisselingen van den barometerstand zijn aan bepaalde tijdperken gebonden. Hij begint op den middag te dalen, bereikt tusschen 3 en 5 uur zijn eersten laagsten stand, begint daarna te rijzen en komt des avonds tusschen 9 en 11 uur tot zijn hoogsten stand, terwijl een tweede minimum des ochtends te 4 en een tweede maximum des voormiddags te 9 uur waargenomen wordt. Deze kenteringstijden zijn voor alle plaatsen, maar niet in alle jaargetijden gelijk.
Voorts neemt het bedrag der dagelijksche verandering af naar de zijde der polen en is in het algemeen het geringst in den winter. Uit den gemiddelden barometerstand der verschillende maanden verkrijgt men eene jaarlijksche periode van dalen en rijzen. Te Calcutta is de barometerstand in Januarij het hoogst, in Julij het laagst. De amplitudo der jaarlijksche periode is hier 17 Ned. streep. Iets dergelijks neemt men waar op hoogere breedten. Verbindt men nu alle plaatsen op aarde, die eene gelijke gemiddelde maandelijksche amplitudo van barometerveranderingen bezitten, dan verkrijgt men de isobarometrische lijnen of lijnen van gelijken barometerstand, welke in het algemeen niet zamenvallen met de breedtecirkels. Zij beginnen bijv. van de oostkust van Noord-Amerika af te rijzen en verwijderen zich te verder van den evenaar naar mate men dieper in de Oude Wereld doordringt.