Humaniteit, afkomstig van het Latijnsche woord humanitas (menschelijkheid), beteekent het edele, hetwelk den mensch kenmerkt in onderscheiding van de dieren. De humaniteit is dus eene zamenvatting van ’s menschen verhevenste zedelijke, verstandelijke en sociale eigenschappen, waardoor hij nadert tot de voorstelling, welke wij vormen van den volmaakten mensch. Inzonderheid noemen wij iemand humaan, die blijken geeft van zelfbeheersching en bezadigdheid, en van welwillende belangstelling in het heil van zijne natuurgenooten. Volgens de opvatting van de Ouden — vooral van Cicero — openbaart zich de humaniteit in weldadigheid, vriendelijkheid, beleefdheid en hoffelijkheid.
In de dagen der Hervorming sprak men van humanismus als de zucht om naar volkomenheid als mensch te streven, terwijl de scholastieken en kloostergeleerden zich bij voorkeur met goddelijke openbaringen bezig hielden. De wetenschappen, ter bevordering van het humanismus dienende, noemde men humaniora, en hare beoefenaars humanisten. Tot de humaniora rekende men hoofdzakelijk datgene, wat noodig was om oude schrijvers te verstaan, — alzoo in de eerste plaats eene grondige kennis der Latijnsche en Grieksche talen. De studie van deze, verlevendigd in de 15de eeuw, voerde eene schier onbeperkte heerschappij op het gebied der geleerdheid tot in de 2de helft der 18de eeuw. Daarbij bleef men allengs maar al te veel aan de doode letter der Ouden hangen zonder hun geest te vatten, terwijl de spitsvondige muggenzifterij der scholastieken ook op het veld der philologie doordrong. In de tweede helft der 18de eeuw ontstond echter een streven naar wijsgeerig humanismus, door velen humanitarismus geheeten, en op grond van dit laatste kwamen sommigen, ten behoeve van het onderwijs en van het maatschappelijk welzijn, in verzet tegen de studie der humaniora. Zij beweerden teregt, dat de wetenschap der Ouden den rijkdom der toenmalige ontwikkeling op het gebied van geleerdheid en kunst op verre na niet meer omvatte, zoodat eene uitsluitende beoefening van het Grieksch en Latijn in strijd was met de eischen van den tijd.
Hunne gevoelens hadden een belangrijken invloed op de regeling van het middelbaar en hooger onderwijs, waarbij nu rekening gehouden werd met de wis- en natuurkunde, met de nieuwe geschiedenis en aardrijkskunde en met de nieuwe talen. Tegenwoordig heeft men in de scholen van middelbaar onderwijs het aanleeren der doode talen zelfs geheel en al laten varen. Het humanismus van onzen tijd beschouwt vooral de wijsbegeerte en de letterkunde met aesthetiek en geschiedenis als zijne grondslagen. Het had in Duitschland beroemde vertegenwoordigers in Lessing en Herder. Het zoekt in het algemeen alle middelen aan te wenden, die de harmonische ontwikkeling van den mensch bevorderen. Het doet alle scheidsmuren tusschen menschen en menschen verdwijnen, vasthoudende aan het beginsel, dat allen krachtens hun zedelijken aanleg tot gedurig hoogere volkomenheid kunnen opklimmen.