Horjah, eigenlijk Niklas Ursz, een Walachijer, geboren omstreeks het jaar 1740 te Nagy-Aranyos in Siebenbürgen, was niet ontbloot van aanleg en ontwikkeling, maar tevens een slaaf van zijne woeste hartstogten, zoodat hij ten tijde van keizer Jozef II het plan vormde zich tot koning van Walachije te verheffen. Met zijn makker Kloska zocht hij de ruwe, onderdrukte Walachen in het geheim op te ruijen. Daarna begaf hij zich naar Weenen en wist van den Keizer te verkrijgen, dat deze aan het vlek Brad in het comitaat Zarand het marktregt verleende. Met behulp van de hiervoor uitgevaardigde oirkonde wist hij in 1784 de Walachen, die niet konden lezen, wijs te maken, dat hij eene volmagt ontvangen had om op een bepaalden dag alle edelen om te brengen.
Intusschen werd de zamenzwering ontdekt en bevel gegeven om den aanlegger in hechtenis te nemen, zoodat de zaamgezworenen meenden, dat zij, ter zake hunner veiligheid, geen oogenblik langer mogten dralen. De adel en de geestelijkheid werden nu met voorbeeldelooze wreedheid vervolgd; duizende menschen verloren het leven en talrijke kasteelen werden verwoest, voordat men in staat was zich daartegen te verzetten. Horjah noemde zich koning van Dacië, bood gedurende de laatste maanden van 1784 een hardnekkigen weêrstand, en werd eerst den 3den Maart 1785 met veel moeite in hechtenis genomen. Den 25sten van die maand onderging hij met Kloska een vreeselijk doodvonnis.