Hondsgrot (Grotta del Cane), is de naam van eene grot bij Napels, sedert eeuwen berucht wegens hare doodelijke uitwaseming en reeds door Plinius beschreven. Zij bevindt zich nabij het meer Agnano, niet ver van Puzzuoli en heeft eene lengte van 5 bp eene breedte van 1 1/2 Ned. el. De ingang, door bijgaande figuur voorgesteld, wordt door eene deur gesloten en heeft eene hoogte van ruim 2 Ned. el, welke aan het uiteinde tot de helft daalt. In deze grot ontwikkelt zich aanhoudend eene groote hoeveelheid koolzuur, doch daar dit l1/2 maal zoo zwaar is als dampkringslucht, zweeft het als een digte, witte nevel langs den grond.
Bij eene hoogte van 5 Ned. palm stroomt het naar buiten. Brandende fakkels worden in dien nevel uitgedoofd en dieren, die niet hoog genoeg zijn om den mond boven de koolzuurlaag te verheffen, moeten er in sterven. Vogels, die dit gas inademen, vallen aanstonds dood neder, doch kikvorschen kunnen er uren lang levend in vertoeven. De gids, die den sleutel van den ingang bewaart, brengt er doorgaans een hond in, om den nieuwsgierigen reiziger de werking der uitwaseming te doen waarnemen; de naam Hondsgrot is daarvan afkomstig. Het arme dier, dat gewoonlijk die werking reeds meermalen ondervonden heeft, siddert van angst als het er heengesleept wordt. Het laat reeds bij den ingang den kop hangen en valt weldra stuiptrekkend neder. Zijne oogen zijn rood en gezwollen, zijne tong is blaauw, en na verloop van een half kwartier zijn al zijne leden verlamd. Nu brengt men hem in de frissche lucht, waar hij langzamerhand herstelt.
— Toen Karel VIII, koning van Frankrijk, Napels had veroverd, deed hij een ezel in de grot brengen, maar nog niet voldaan met deze proef, werden 2 Turksche slaven er in geworpen, die weldra omkwamen. Wie in het midden der grot zich nederbuigt, zoodat het hoofd in de koolzuurlaag gedompeld is, gevoelt eene prikkeling in de oogen en in den neus, en bemerkt weldra, dat zijne ademhaling belemmerd wordt, — een teeken, dat het tijd is om aan dit gevaarlijk onderzoek een einde te maken. — Iets dergelijks heeft men in een dal in Pekalongan op Java, alwaar beenderen van omgekomen dieren den grond bedekken.