Hoekschen en Kabeljaauwschen zijn de namen van 2 staatspartijen, die gedurende de laatste helft der 14de en de geheele 15de eeuw Holland hebben geteisterd. Zij ontstonden door een twist over het regt op de grafelijke waardigheid als leen. Toen namelijk graaf Willem IV in 1345 in een slag tegen de Friezen gevallen was, zonder wettige nakomelingschap na te laten, zag zijne zuster Margaretha zich door haar gemaal, keizer Lodewijk, met het graafschap Holland beleend. Deze vrouw echter, hoe kloekmoedig ook, kon haar gezag op den duur niet handhaven in dat graafschap, hetwelk door schulden was uitgeput en door Engeland bedreigd werd.
Daarom stond zij in 1349 haar bewind in Holland en Zeeland af aan haar zoon Willem, terwijl zij Henegouwen behield en tevens eene geldelijke schadeloosstelling bedong. Willem echter betaalde deze laatste niet, bewerende, dat hij, als zoon des Keizers, de grafelijke waardigheid niet ontleende aan zijne moeder, maar aan de keizerskroon, waaraan, na haren afstand, de graafschappen waren vervallen. Op raad van misnoegde edelen, die door Willem uit het bestuur waren verwijderd, dewijl zij tot de vrienden behoorden van Margaretha, herriep deze haren afstand, op grond dat haar zoon niet aan de gestelde voorwaarden voldeed. Vele steden en eenige edelen kozen de partij van Willem, en de twist tusschen moeder en zoon ontaardde in een gruwzamen en langdurigen burgeroorlog. Het eenige goede, dat er uit voortvloeide, was de verzwakking van den heerschzuchtigen adel, zoodat de burgerstand gelegenheid vond om zich te ontwikkelen. De aanhangers van Willem droegen grijze mutsen, vertegenwoordigden de liberale partij en noemden zich Kabeljaauwschen naar de groote visschen, die de kleinere gemakkelijk verslinden, terwijl de vrienden van Margaretha zich met roode mutsen dekten, de behoudende beginselen zochten te handhaven en zich Hoekschen noemden naar het vischtuig, waarmede de kabeljaauwen gevangen worden.