Heydenreich (Karl Heinrich), een begaafd beoefenaar der wijsbegeerte, geboren te Stolpen in Saksen den 19den Februarij 1764, bezocht de Thomasschool te Leipzig, werd eerst een aanhanger van Spinoza, vervolgens van Kant, vestigde zich in 1785 te Leipzig als privaat-docent, en werd er in 1789 buitengewoon hoogleeraar in de wijsbegeerte. Zorgeloosheid bragt hem in bekrompene omstandigheden, en hoewel hij door letterkundigen arbeid zijn toestand poogde te verbeteren, zag hij zich genoodzaakt Leipzig te verlaten. Hg vertoefde eenigen tgd te Kösen bij Naumburg, daarna te Hubertsburg, maar keerde in 1797 naar Leipzig terug. Weldra echter nam hij zijn ontslag en ging wonen te Burgwerben bij Weiszenfelz.
Daar hij verslaafd was aan zingenot en dronkenschap, had hij reeds te Leipzig wegens zwakte van zenuwen zijne toevlugt genomen tot opium. Toen deze echter niet meer werkte, verhaastte het misbruik van brandewijn zijn dood op den 29sten April 1801. Behalve zeer verdienstelijke gedichten, zooals: „An die Wollust”, —„Der Bund des Gefühls”, — „Die Einsamkeit”enz., schreefhg: „System der Aesthetik (1790)”, — „Betrachtungen über die Philosophie der natürlichen Religion (1790— 1791, 2 dln; 2de druk 1804)”, — „System des Naturrechts nach kritischen Principien (1794—1795, 2 dln)”, — „Grundsätze des natürlichen Staatsrechts (1795, 2 dln)”, — „Briefe über den Atheismus (1796)”, — „Philosophisches Tagebuch für denkende Gottesverehrer (1796—1799, 4 dln)”, —„Grundsätze der Kritik des Lächerlichen (1797)”, — „Psychologische Entwickelung des Aberglaubens (1797)”, — en „Vesta, oder kleine Schriften zur Philosophie des Lebens (1798—1801, 5 dln)”. Na zÿn dood verscheen een tweede deel zijner gedichten, en eene volledige verzameling van deze is door zijn broeder uitgegeven.