Onder dezen naam vermelden wij:
Heinrich Hermann Joseph, vrijheer von Hesz, veldmaarschalk in Oostenrijksche dienst. Hij werd geboren te Weenen den 17den Maart 1788, ontving eene zorgvuldige opvoeding, trad in 1805 als vaandrig in dienst, maar werd weldra toegewijd aan den staf van den kwartiermeester-generaal. Nadat hij zich bij Aspern en Wagram onderscheiden had, werd hij kapitein-luitenant en in 1813 kapitein. Toorts woonde hg de veldtogten bij van 1813 en 1814, werd in 1815 majoor, vergezelde als chef van den generalen staf in 1831 Radetzky naar Italië, en werd in 1834 generaal-majoor. Inmiddels belastte hij zich met belangrijke zendingen en zag zich in 1843 bevorderd tot luitenant-veldmaarschalk. In 1848 stond hij als chef van den generalen staf Radetzky weder ter zijde en ontwikkelde eene ongemeene krijgskundige bekwaamheid. Hij sloot den wapenstilstand, volgens welken de Piémontézen achter de Ticino moesten terugtrekken, en de Keizer versierde hem met het ridderkruis der orde van Maria Theresia.
In 1849 erkende Radetzky in eene dagorder, dat de overwinning bij Novara voor een groot deel door het beleid van von Hesz behaald was, en deze ontving het grootkruis der Leopoldsorde en in 1850 de Theresia-orde. Daarenboven werd hij tot geheimraad, tot veldtuigmeester en tot chef van den generalen staf des Keizers benoemd. In de jaren 1851 tot 1853 volbragt hij wederom onderscheidene zendingen naar Warschau, Petersburg en Berlgn. Nadat hij in 1854 gedurende den Oosterschen oorlog een verdrag met Pruissen gesloten had, voerde hij het opperbevel in Galicië en Siebenbürgen, en noodzaakte de Russen de Donau-vorstendommen te ontruimen. Na den Italiaanschen veldtogt van 1859, waaraan hij geen deel nam, werd hij benoemd tot veldmaarschalk, in 1861 tot lid van het Huis der Heeren en in 1862 tot kanselier der Leopoldsorde. Hij schreef voorts eenige belangrijke krijgskundige werken, en overleed te Weenen den 13den April 1870.
Johann Jakob Hesz, een verdienstelijk Hervormd godgeleerde, geboren te Zürich den 21sten October 1741. Hij studeerde aldaar, werd er in 1777 diaken en in 1795 eerste predikant en antistes der geestelijkheid in het canton. Hij overleed den 29sten Mei 1828. Van zijne geschriften vermelden wij: „Geschichte der drei letzten Lebensjahre Jesu”, — „Von dem Reiche Gottes”, — „Geschichte und Schriften der Apostel Jesu”, — „Geschichte der Israeliten”, — „Lebensgeschichte Jesu”, — „Ueber die Lehren, Thaten und Schicksale unseres Herrn”, — en onderscheidene leerredenen. Zij zijn te Zürich bij herhaling gedrukt en vormen in 23 deelen het „Hesz’sche Bibelwerk”.
Karl Ernst Christoph Hesz, een verdienstelijk Duitsch graveur. Hij werd geboren te Darmstadt den 22sten Januarij 1755, bragt zijne jeugd in bekrompene omstandigheden door, en wijdde zich te Manheim met goed gevolg aan de graveerkunst. Door een jagttafereel te gravéren op een hertsvanger van keurvorst Maximïliaan van Seijeren verwierf hij de gunst van dezen, en begaf zich in 1776 tot zijne verdere vorming naar Augsburg. Reeds het volgende jaar gaf hg gehoor aan eene uitnoodiging naar Düsseldorf, om aldaar mede te werken aan het gravéren van een groot plaatwerk. Terstond de eerste plaat, door hem naar Rembrandt gegraveerd, viel zoo in den smaak, dat hg in 1780 tot lid der Académie gekozen werd, waarna de Keurvorst hem in 1782 tot Hofgraveur en vervolgens tot hoogleeraar aan de Académie benoemde. In 1783 ging hg naar München en in 1787 naar Italië, waar hij Goethe, Hirt, Herder en Schlegel aan trof. Toen in 1789 een Engelschman, Green genaamd, besloten had het plaatwerk te Düsseldorf voort te zetten, werden Hesz en Bartolozzi daarmede belast. Hesz leverde „De Hemelvaart van Maria” naar Guido Reni, een markttafereel naar Gerard Dou, het portret van Rubens en dat van diens vrouw.
Ook in jaarboekjes leverde hij keurige gravures. Voorts vermelden wij van hem „De Heilige Familie” naar Rafaël, en „Het laatste oordeel” naar Rubens. Toen de Düsseldorfsche académie in 1806 naar München verplaatst werd, verkreeg Hesz ook daar eene eervolle betrekking. Van zijne werken noemen wij nog: „De Heilige Hiéronymus” naar Raima, — „De aanbidding van het Lam” naar van Kyck, — en het portret van koning Maximiliaan naar Stieler. Hij overleed den 25sten Julij 1828. Drie zijner zonen, Peter, Heinrich en Karl, behooren tot zijne leerlingen.
Peter Hesz, een uitstekend schilder van veldslagen, een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren te Düsseldorf den 29sten Julij 1792, maakte op zijn 10de jaar reeds etsen van dieren, oefende zich voorts te München, en woonde van 1813 tot 1815 bij den generalen staf van den vorst von Wrede onderscheidene gevechten tegen de Franschen bij, waarvan hij aanstonds schetsen ontwierp. Zijne schilderij, den slag bg Arcis-sur-Aube voorstellend, is beroemd. Vervolgens reisde hg naar Weenen, Zwitserland en Italië, waar hg met ongemeene scherpzinnigheid de eigenaardigheden des volks gadesloeg. In dien tijd schilderde hij: „De overrompeling van een Fransch dorp door de Kozakken”, — „De verdediging der Kinzigbrug bij Hanau door den generaal von Pappenheim", — „Eene schermutseling tusschen Fransche dragonders en Oostenrijksche hussaren”, — „Donsche Kozakken met gevangene Fransche boeren”, — „De morgen in Partenkirchen”, — „Een bivouac van Oostenrijksche troepen”, — „Het vangen van paarden in Walachije”, — „Een gevecht in een bergpas aan de grenzen van Tyrol”, en „Het gevecht bij Wörgel in Tyrol”. In 1833 vergezelde hij koning Otto naar Griekenland om diens intogt daar ter plaatse op het doek te brengen; dit stuk vond op de tentoonstelling van 1835 algemeenen bijval.
Hg vertoefde 9 maanden in Griekenland, en schilderde er ook de landing der Beijersche troepen en de inhuldiging des Konings. In 1839 begaf hij zich, op uitnoodiging van den Czaar, naar Petersburg en Moskou en vereeuwigde er in 8 groote schilderstukken de gebeurtenissen van 1812. Later schilderde hij voor koning Maximiliaan van Beijeren den Volkerenslag van Leipzig. Hij werd benoemd tot Hofschilder van Beijeren, alsmede tot lid der Koninklijke Académie te Berlijn, München, Weenen en Petersburg. Met Quaglio stichtte hy de kunstvereeniging te München, en overleed aldaar den 4den April 1871.
Heinrich von Hesz, een historie- en fresco-schilder en een broeder van den voorgaande. Hij werd geboren te Düsseldorf den 19den April 1798, ontwikkelde zich onder de leiding van zijn vader, en behaalde reeds grooten lof met zijn eerste stuk — eene „Graflegging”. Op eene reeks van kleinere tafereelen uit de Bijbelsche geschiedenis volgde eene „Heilige Familie”, welke in 1817 op de tentoonstelling te München grooten roem verwierf en hem talrijke bestellingen bezorgde. Nadat hij dien roem door andere stukken vermeerderd had, ging hij in 1821, ondersteund door den Koning van Beijeren, naar Rome, waar hij tot in 1826 vertoefde en zijn groot stuk „Apollo en de negen Muzen” op het doek bragt, hetwelk met ongemeene geestdrift werd begroet. In 1826 zag hij zich benoemd tot hoogleeraar aan de Académie te München, en het daaropvolgende jaar werd hij belast met het bestuur over de inrigting voor glasschilderkunst aldaar. Zelf teekende hij de cartons voor de ramen van den dom te Regensburg, alsmede voor de 19 groote ramen in de Aukerk te München, en voor de 4 ramen, door koning Lodewijk ten geschenke gegeven aan den dom te Keulen. Als fresco-schilder versierde hij de Allerheiligenkerk met fraaije schilderstukken op een gouden grond, — en later de basiliek van den heiligen Bonifacius.
Deze bevat, behalve de altaarstukken, 64 meer dan levensgroote tafereelen uit het leven van dien Heilige, welke op eene indrukwekkende wijze geschilderd zijn. Zij werden tegen het einde van 1846 voltooid. Later bepaalde Hesz zich weder bij het schilderen in olieverw, en schilderde een groot altaarstuk, bestemd voor de Pinacotheek. Een „Avondmaal”, desgelijks voor koning Lodewijk bestemd, mogt hij niet voltooijen, daar hij op den 30sten Maart 1863 overleed. Zijne stukken onderscheiden zich door eenvoudigheid, verhevenheid en eene juiste compositie. In de laatste jaren was Hesz tevens directeur der Koninklijke kunstverzamelingen te München.
Karl Hesz, een genreschilder en de jongere broeder van den voorgaande. Hij werd geboren te Düsseldorf in 1801 en oefende zich aanvankelijk in de graveerkunst, doch greep weldra naar het penseel. Het leven in de Alpen heeft hij met getrouwheid en tevens op eene dichterlijke wijze op het doek gebragt. Tot zijne beste stukken behoort eene schilderij met koeijen, schapen en geiten aan het Starnberger Meer. Doorgaans houdt deze schilder zijn verblijf te München.
Karl Adolf Heinrich Hesz, een uitstekend paardenschilder. Hij werd geboren te Dresden in 1769, vormde zich aldaar door de studie der natuur en der meesterstukken van het Koninklijk Muséum, en ging in 1800 naar Weenen, van waar hij reizen ondernam naar Rusland, Hongarije, Turkije en Engeland. Zijn beste stuk is een „Doortogt van Oeralsche Kozakken door Bohemen in 1799.” Voorts leverde hij „Studiebladen voor liefhebbers van paarden” enz., en overleed te Wilhelmsdorf bij Weenen den 3den Julij 1849. Hij onderscheidt zich door eene grondige kennis der verschillende paardenrassen, alsmede door keurigheid van teekening en uitvoering.
Ludwig Hesz, een verdienstelijk landschapschilder. Hij werd geboren te Zürich den 16den October 1760, was de zoon van een slager en zag zich aanvankelijk bestemd voor het vaderlijk bedrijf. Reeds vroeg echter ontwaakte bij hem de neiging tot de schilderkunst, terwijl de omgang met Geszner een belangrijken invloed had op zijne ontwikkeling. Nadat hij zich bij de schilderkunst bepaald had, verwierf hij weldra een goeden naam. In 1794 zag hij zijn vurigsten wensch vervuld; hij kon zich namelijk naar Italië begeven. Doch reeds na verloop van 2 maanden moest hij huiswaarts keeren en zag hij zich gedrongen, zijn tijd aan het vervaardigen van gravuren te besteden. Hierdoor werd zijne gezondheid geschokt, en hij overleed den 13den April 1800. Tot zijne beste stukken behooren: „De Montblanc”, — „Een ochtend in de Alpen”, — „Een avond aan het Lago-Maggiore”, — en „De Grütli en Tell’s kapél”.