Herréros (Breton de los), een uitstekend Spaansch dichter, geboren te Quel in de provincie Logrono den 19den December 1800, ontving zijne opleiding te Madrid, bevond zich van 1814 tot 1822 als vrijwilliger in dienst, ontving daarna een staatsambt bij de geldmiddelen , en werd vervolgens secretaris bij de intendance te Bativa, later te Valencia. Daar hij met de vrijheid dweepte, nam hij na de restauratie zijn ontslag en leidde een ambteloos leven. In 1834 genoot hij echter de eer, dat hij, zonder eenig aanzoek van zijne zijde, tot bibliothecaris der Nationale boekerij te Madrid benoemd werd. Toen echter een gedicht, waarin hij Espartéro verheerlijkte, aanstoot gaf, zag hij zich in 1840 van zijne betrekking beroofd.
Drie jaar te voren was hij benoemd tot lid der Spaansche Académie. Hij overleed in November 1873. Herréros heeft een groot aantal tooneelstukken geleverd, die met ongemeenen bijval zijn opgevoerd. Voorts schreef hij: „Poesias sveltas (1831; Parijs 1840)”, — en de hekeldichten: „Contra el furor filarmónico (1838)”, — „Contra los hombras en defensa de la mugeres (1829)”, — „El carnaval (1833)”, — „Contra la mania contagiosa de escribar para el publico (1833)”, — „La hipocresia (1834)”, enz. Eene verzameling zijner gedichten is in 1850—1852 in 5 deelen te Madrid in het licht verschenen.