Herloszsohn (Karl), eigenlijk Karl Georg Reginald Herlosz, een verdienstelijk Duitsch schrijver, geboren te Praag den 1sten September 1804, studeerde aanvankelijk in zijne geboortestad, later te Weenen in de regten, werd daarna huisonderwijzer te Dewitz bij Praag, en vertrok tegen het einde van 1826 naar Leipzig, waar hij weldra door letterkundigen arbeid in zijne behoeften kon voorzien. Hij overleed aldaar den 10den December 1849. Het belletristisch en critisch tijdschrift „Der Komet”, door hem in 1830 gesticht, bleef gedurende 19 jaar bestaan. Voorts schreef hij een groot aantal geschiedkundige en humoristische romans, novellen en kleine verhalen, waarbij zijne rijke en levendige verbeelding hem zeer te stade kwam.
Tot zijne beste stukken behooren voorzeker de „Zeitund Lebensbildern (1839—1843, 6 dln)”, — de „Waldblumen (1847, 2 dln)”, — en de „Phantasiegemӓlden (1846—1847, 2 dln)”, terwijl ook zijne „Weihnachtsbilder (1846; 2de druk 1846)” grooten bijval vonden. Tot zijne veel-gelezene romans behooren wijders: „Der Ungar (1832)”, — „Der letzste Taborit (1834)”, — „Wallenstein’s erste Liebe (1844)”, — „Die Hussiten (1843)”, — „Die Tochter des Piccolomini (1846)”, — en „Die Mörder Wallenstein’s (1847)”. Vele van deze hebben meer dan ééne uitgave beleefd. Ten behoeve van het „Malerische und romantische Deutschland” bewerkte hij „Das Riesengebirge und die Grafschaft Glatz (1847; 3de druk 1849)”. Zijne dichterlijke voortbrengselen verzamelde hij in het „Buch der Lieder (1848 ; 4de druk 1857)”, waarop na zijn dood nog „Reliquien in Liedern (1851; 2de druk 1852)” gevolgd zijn. Ook van zijne geschiedkundige romans, alsmede van zijne gezamenlijke schriften zijn uitgaven in het licht verschenen.