Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Heilverordening

betekenis & definitie

Heilverordening (Ordo salutis) noemt men in de Christelijke dogmatiek de wijze, waarop de mensch door Gods genade deel verkrijgt aan het door Christus verworven heil, — alsmede het geheel der Christelijke geloofsleer, door wier aanneming en behartiging de mensch dat heil verwerven kan.

In de Symbolische Boeken en in de eerste dogmatische leerboeken der Protestantsche Kerk is de leer der heilverordening niet afzonderlijk behandeld, maar bij de afdeelingen over de boete, het geloof, de goede werken enz. gevoegd. Eerst godgeleerden van lateren tijd, zooals Baumgarten, Michaëlis en anderen bezigden de uitdrukking ordo salutis en verdeelden deze in eenige trappen, langs welke de mensch moest opklimmen, om van een kind des toorns tot een kind der. genade en voorts in den genadestaat tot de hoogste volkomenheid op te klimmen. Zoo niet de naarn, dan toch de zaak zelve is veel ouder, en reeds in art. 3 van den Luthorschen Catechismus en in de Formula Concordiae (in het artikel van den vrijen wil) worden de roeping, verlichting, bekeering en heiliging als even zoovele trappen der heilverordening aangewezen.

Om het godsdienstig verloop, dat in de beide leerstukken van de boete en van het regtvaardigmakend geloof gelegen is, te onderscheiden van de verschillende trappen der heilverordening, noemt men deze laatste de verschillende momenten in het verloop van 's menschen zedelijke vernieuwing, ofschoon de dogmatici daarvan niet altijd eene duidelijke voorstelling gaven, omdat zij de godsdienstige en zedelijke zijde der heilordening niet naauwkeurig genoeg onderscheidden. De hedendaagsche godgeleerdheid gebruikt, het woord heilverordening voor de godsdienstige volkomenheid, gelijk deze geopenbaard is in Christus, of voor de economie van het koningrijk Gods, om deze als de van eeuwigheid door God verordende en in het Christendom verwezenlijkte wijze van verzoening met God, ten einde alzoo het eeuwige leven deelachtig te worden, te onderscheiden van de natuurordening en van de zedelijke wereldordening, als voorbereidselen tot het godsdienstig bewustzijn. De natuurordennig is de bron der natuurlijke godsdienst, — de zedelijke wereldordening die van de wettelijke godsdienst, — en de heilverordening die van de godsdienst der liefde, zooals deze in het Evangelie verkondigd wordt.

< >