Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Hainan

betekenis & definitie

Hainan, een Chineesch eiland, tot de provincie Canton behoorende, in het zuidoosten vóór de Golf van Tongking gelegen en door de Hainanstraat van het Chinésche schiereiland Leoet-Sjéoe gescheiden, heeft eene ellipsvormige gedaante en eene uitgebreidheid van ongeveer 800 □ geogr. mijl. De kust is er in het noorden en westen zachtglooijend en met zandbanken en ondiepten bezet, in het oosten rotsachtig en steil, en in het zuiden van baaijen en havens voorzien. Over het binnenland strekt eene hooge bergketen zich uit, Ta-oetsi-sjan genaamd, welke naar verschillende zijden hare uitloopers uitzendt. Het warme klimaat wordt er gematigd door de zeewinden, die er zich dikwijls tot orkanen verheffen.

Het oostelijk gedeelte van het eiland is zeer onvruchtbaar en voor een groot deel met areca-wouden bedekt, — de westelijke landen daarentegen leveren veel rijst, ooft, suikerriet, tabak, indigo, katoen en zoete bataten. Een belangrijk voortbrengsel is er het hout, niet alleen timmerhout, maar ook menige soort van fraai meubelhout. Eene uitgebreide bijenteelt, alsmede het insect pelatsjong, levert er eene groote hoeveelheid was, voor den uitvoer bestemd. Voorts is er op de kust overvloed van visch; de rivieren bevatten goud, en de zoutgroeven worden er niet vruchteloos ontgonnen.

De inwoners van Hainan gelijken in voorkomen, kleeding, zeden en gewoonten op de Chinézen, maar spreken eene geheel andere taal. Zij zijn welwillend van aard en niet bestand tegen de aanvallen, die zij van zeeroovers of van de woeste bewoners der binnenlandsche bergstreek moeten verduren. Men schat de bevolking van Hainan op 1½ millioen zielen. Zijne belangrijkste stad is Khioeng-tsjéoe-foe, aan de noordelijke kust in een vruchtbaar oord gelegen en omringd door een muur van gebakken steen ter hoogte van 12 Ned. el. Er zijn ongeveer 200000 zeer nijvere inwoners, die sedert den vrede van Tien-Tsin (1858), welke er de haven voor het buitenland opende, een aanzienlijken handel drijven. Ongeveer 2 uur gaans verder ligt het bijna even zoo volkrijke Hai-Kheoe-so (Howi-how), de belangrijkste havenstad van het geheele eiland en de zetel van den Chinéschen gouverneur.

Haïti Haïti, Hayti of San Domingo is op één na het grootste, doch bepaald het vruchtbaarste eiland der Groote Antillen in WestIndië.

Het ligt tusschen 17°45' en 20° N. B., en tusschen 50°45' en 56°53' W. L. van Greenwich, is door de Mona-passage van Portorico, door de Windward-passage van Cuba en Jamaïca gescheiden, bezit bij eene breedte van 5 tot 35 eene lengte (van het oosten naar het westen) van 88 geogr. mijl, en heeft met de kleine eilanden Tortuga, Lavache, Samana, Gonave, Saona en de Beata-eilanden eene oppervlakte van 1363 □ geogr. mijl. Het heeft een omvang van 175 geogr. mijl, doch langs de krommingen der kustlijn eene van 350 geogr. mijl, en draagt 3 bergketens, welke blijkbaar van vulcanischen oorsprong zijn, en aan de kust talrijke landtongen, kapen en baaijen vormen. De voornaamste keten loopt oost-zuid-oostwaarts en bereikt in den Mont-Cibao eene hoogte van 200 Ned. el. Evenwijdig aan deze loopt digt langs de noordkust eene tweede keten van Monte-Christo oostwaarts tot aan de vlakke en moerassige landengte van het schiereiland Samana. Tusschen deze beide ketens breidt ter lengte van 28 geogr. mijl de VegaReal zich uit, met grazige weilanden bedekt, ten westen door de Yaqui, ten oosten door de Guma besproeid. De derde keten neemt een aanvang bij kaap Tiburon, doorloopt het zuidwestelijke schiereiland en eindigt bij de Rio-Neyva, zoowat halfweg tusschen Port-au-Prince en San Domingo. Behalve bovengenoemde Vega zijn er nog andere uitgestrekte vlakten, zooals de grazige Llano's in het zuidoosten en de vlakte van Cayes in het westen.

De rivieren volgen er alle rigtingen, behalve de noordelijke, waar de kust een onverbroken muur vormt; zij zijn in de monden met zandbanken bezet, en slechts over een korten afstand bevaarbaar. Men heeft er vele meren, en ook een groot aantal minerale bronnen. De bodem levert er goud, zilver, platina, kwikzilver, koper, ijzer en tin, — voorts zwavel, antimonium, klipzout, jodenlijm, jaspis, marmer en vele andere gesteenten. Men doet echter geene moeite meer om ze op te delven. Het tropisch klimaat is er warm en vochtig, maar op de bergen in het noorden heerscht eene eeuwige lente.

Doch zelfs de kust, waar de zeewind de hitte matigt, is weinig geschikt voor den Europeaan. Het noordoostelijk gedeelte wordt tegen het einde van November door een milden regen besproeid, maar de zuidelijke en westelijke streken zijn er blootgesteld aan eene aanhoudende droogte. In het zuiden en westen, alsmede in het binnenland wordt de tijd van Mei tot October voor den winter of voor het saizoen der stormen en regenvlagen gehouden; doch in het noorden houdt men dien tijd voor den zomer. Nu en dan wordt het eiland door orkanen en door aardbevingen geteisterd, die vreeselijke verwoestingen veroorzaken in de schoone natuur. Immers de bergen zijn er nagenoeg tot aan de toppen met prachtige wouden bekleed, — de dalen ongemeen welig, en de vlakten met vruchtbare aarde bedekt.

De belangrijkste voortbrengselen zijn er koffij, cacao, suiker, indigo , katoen en tabak. Intusschen is de uitvoer dezer artikelen aanmerkelijk afgenomen, terwijl men er thans vooral houtsoorten verscheept. Tamme dieren, aldaar door de Europeanen gebragt, vooral runderen en varkens, zijn er in grooten getale in wilden staat voorhanden. In de meren en rivieren vindt men den kaaiman en den alligator. Het aantal inwoners beloopt ongeveer ¾ millioen; zij behooren tot de aanhangers der R. Katholieke Kerk en spreken gedeeltelijk Spaansch, gedeeltelijk Fransch.

De grootste helft bestaat uit Negers, de kleinste uit Kleurlingen, terwijl er betrekkelijk slechts weinig Blanken gevonden worden. Eerstgenoemden (Negers en Mulatten) hebben aan de verwachtingen, die men er van de onafhankelijkheid des lands koesterde, weinig beantwoord; zij zijn traag naar ligchaam en geest, jagen slechts naar zingenot en vorderen niet in beschaving. Landbouw en handel zijn sedert dien tijd achteruitgegaan, en vele bloeijende gewesten in woestenijen herschapen. Tegenwoordig bestaat het eiland uit 2 Staten, van welke de oostelijke— voorheen het Spaansch gedeelte — de republiek San Domingo (zie aldaar) vormt. Het westelijk gedeelte was van 1849 tot 1859 een keizerrijk en is thans de republiek Haïti.

De republiek Haïti telt op ongeveer 556 □ geogr. mijl 560000 inwoners, bijna allen Negers en Mulatten. De hoofdstad is er Port-au-Prince, aan eene groote baai aan de westkust gelegen en met eene uitmuntende haven voorzien; zij werd in 1745 gesticht en telde vóór de revolutie van 1843 omstreeks 30000 inwoners, — thans ongeveer 21000. Geruimen tijd werd eene andere stad als hoofdplaats beschouwd, namelijk Guarico (Haïti, Cap Haitien, Cap Français, Le Cap of Cap Henri), 18 geogr. mijl van Port-au-Prince gelegen, met eene zeer goede haven en een levendigen handel, maar in 1842 door eene aardbeving verwoest. Thans bevinden er zich weder 10000 inwoners. De belangrijkste andere plaatsen zijn Cayes met 3000 inwoners en eenigen handel, St. Louis, Rainet en Jacmel (met 6000 inwoners) aan de zuidkust, — Jeremie aan de noordkust van het zuidwestelijke schiereiland, — Gonaïves en St. Marc aan de westkust, St. Nicolas aan de noordwestpunt, en Dondon in het binnenland.

— De regéringsvorm van keizer Faustin (1849—1859) was een despotieke. Wél had hij eene grondwet uitgevaardigd, doch deze werd niet gehandhaafd. De grondwet der sedert 22 December 1858 herstelde Republiek wortelt in de constitutie van 1843. De uitvoerende magt is er in de handen van een voor den tijd van 3 jaar gekozen president, die 4 tot 7 staatssecretarissen of ministers kan benoemen. De wetgevende magt bestaat uit eene Kamer van Vertegenwoordigers en een Senaat. Eerstgenoemden, 50 in getal, worden voor den tijd van 5 jaar door het volk gekozen, en de Senatoren wederom door de Vertegenwoordigers, — en wel uit door den voorzitter opgemaakte drietallen, voor een tijd van 9 jaar.

De Senaat is een permanent ligchaam, hetwelk, indien het niet vergaderd is, door een comité vertegenwoordigd wordt. De Senaat doet ook dienst als hoogste geregtshof, en de Fransche wetgeving is er van kracht. Behalve het Hooge Hof van Cassatie te Port-au-Prince zijn er 7 civiele, criminéle en correctionéle regtbanken enz. Aan het hoofd der Kerk bevindt zich een aartsbisschop. Metalen geld wordt er niet gemunt, maar men gebruikt er papieren geld met afwisselenden koers, namelijk de Haïtische dollar of gourde, die in 1863 eene waarde had van ruim 13 cent Nederlandsch.

Dit eiland werd den 3den December 1492 door Columbus ontdekt. Hij gaf het den naam van Espanola of Hispaniola en stichtte er de eerste volkplanting der Spanjaarden in Amerika. In dien tijd was het eiland bewoond door omstreeks een millioen Indianen, vermoedelijk tot den stam der Caraïben behoorende. De wreedheid der Spanjaarden verdelgde hen in korten tijd; reeds in 1532 waren zij geheel en al verdwenen. Inmiddels verrezen er onderscheidene steden, — ook de stad San Domingo, die later haren naam gaf aan het geheele eiland. In weerwil van den aanvoer van Negers, wilde de kolonie echter niet bloeijen. De Flibustiers (zie aldaar) vestigden er zich en bevorderden het ontstaan van Fransche volkplantingen in het westelijk gedeelte, hetwelk dan ook bij den Vrede van Rijswijk (1697) aan Frankrijk werd afgestaan. Hier ontwikkelden zich nijverheid en handel, zoodat de 28 suikerplantaadjes van 1518 in 1790 tot 800 waren toegenomen en er uit het Fransch gedeelte van het eiland jaarlijks 1200000 picols suiker naar Europa werden verscheept; doch het gering aantal Blanken in verhouding tot het groot aantal Negers was er de oorzaak van den ondergang der kolonie.

Aanzienlijk was weldra het aantal Mulatten of Kleurlingen, die als kinderen van blanke vaders regten erlangden boven de Afrikanen en gedurende de groote Omwenteling in Frankrijk in geweldige gisting geraakten. Den 23sten Augustus 1791 brak een opstand uit van Kleurlingen en Negers in de omstreken van Cap Français. Onder het plegen van velerlei wreedheden en onder medewerking der uit Frankrijk overgekomen gevolmagtigden Polverel en Santhonax breidde hij zich meer en meer uit; ja, toen na de inneming van Cap Français door de Negers alle Blanken waren omgebragt en de stad was verwoest, nam het geheele eiland deel aan het oproer. Slechts weinige Blanken waren overgebleven, want wie niet vlugtte werd vermoord; toch bleven genoemde gevolmagtigden de opstandelingen ondersteunen. Toen in 1793 de Spanjaarden en Engelschen de kolonie aantastten, verbonden zich de Negers met de Fransche troepen , aldaar verschenen, om in het bezit van het eiland te blijven. De Spanjaarden moesten bij den Vrede van Basel (1795) het oostelijk gedeelte van het eiland aan Frankrijk afstaan, en de Engelschen werden door de generaals der opstandelingen, Rigaud en Toussaint de l’Ouverture (zie aldaar) in de engte gebragt, zoodat zij weldra het eiland moesten verlaten (1797). Voorts schonk de Nationale Conventie den 4den Februarij 1794 aan de Negers in de Fransche volkplantingen volkomene vrijheid en gelijke regten met de Blanken, terwijl Toussaint de l’ Ouverture door het Fransche Directoire tot opperbevelhebber van het geheele leger op San Domingo benoemd werd.

Intusschen poogde ook deze zich onafhankelijk te maken; hij schonk den 1sten Mei 1801 aan het eiland eene grondwet en organiseerde een wél-ingerigt bestuur. Om hem tot onderwerping te dwingen, zond de eerste consul Bonaparte in laatstgenoemd jaar den generaal Leclerc derwaarts met 25000 man. Aanvankelijk zocht Toussaint de landing te beletten, doch weldra moest hij naar het binnenland terugtrekken, en zich eindelijk onderwerpen. Hij werd gevangen genomen en naar Frankrijk gebragt. Daar de Blanken nu pogingen aanwendden om de slavernij te herstellen , barstte de opstand op nieuw los onder den Neger Dessalines, en de Franschen moesten eindelijk in 1803 onder Rochambeau het eiland ontruimen. Het gezag der Blanken was nu geheel vernietigd.

Dessalines, een onbeschaafde dwingeland, hergaf aan het eiland den ouden naam Haïti (Bergland), en liet zich den 8sten October 1804 als Jacobus I tot keizer uitroepen, schonk den Staat den 20sten Mei 1805 eene nieuwe grondwet, maar werd wegens zijne wreedheid reeds den 17den October daaraanvolgende in een oproer vermoord. Aan het hoofd der zamenzwering bevonden zich de Neger-generaal Hendrik Christoffel en de Mulat Alexander Pétion. Nu echter verhief zich onder die 2 aanvoerders de naijver tusschen de Negers en Mulatten, zoodat in 1808 het eiland verdeeld werd in eene Mulattenrepubliek en een Negerstaat, met genoemde 2 mannen aan het hoofd. In 1811 veranderde Christoffel den Staat in eene erfelijke monarchie en liet zich kroonen onder den naam van Hendrik I. Den 2den Junij 1816 verleende Pétion aan de Republiek eene zeer vrijzinnige . constitutie, doch na zijn dood poogde Hendrik I de Mulatten-republiek met zijn Negerstaat te vereenigen, waarin hij echter verhinderd werd door Boyer, den opvolger van Pétion. De Negerkoning Hendrik bragt zich den 8sten October 1820 om het leven, omdat hij gedurende een opstand door allen verlaten werd, en toen had de vereeniging der beide deelen tot eene enkele republiek plaats, waarbij zich in 1822 het Spaansche gedeelte aansloot, hetwelk in 1808 door de Spanjaarden heroverd was, maar zich in 1821 onafhankelijk had verklaard. Sedert 1822 regeerde nu Boyer als president voor levenslang volgens de constitutie van 2 Junij 1816 en spaarde geene moeite, om de ontwikkeling van den jeugdigen Staat te bevorderen. De Republiek werd in 1825 ook door Frankrijk erkend tegen eene schadeloosstelling van 150 millioen francs aan de voormalige eigenaars van plantages. Het drukkende dezer verpligting en ook haar karakter leidde de bevolking op nieuw tot opstand.

Wél werd door Frankrijk in 1838 de rest dier schadeloosstelling met 60 millioen francs verlaagd, doch de onrustige bewegingen verhieven zich in 1840 tot een burgeroorlog, zoodat Boyer de wijk nam naar Jamaïca. Na de grootste haspelarij werd den 30sten December 1843 generaal Herard-Rivière tot voorzitter der Nationale Vergadering gekozen en eene nieuwe grondwet uitgevaardigd, volgens welke ook Afrikanen en Indianen als staatsburgers en grondeigenaars werden erkend. In Februarij 1844 verhief zich een opstand in het voormalige Spaansche gedeelte, waar eene afzonderlijke republiek San Domingo onder den president Pedro Santana tot stand kwam. De noodlottige oorlog van Herard-Rivière tegen Domingo veroorzaakte in de westelijke Republiek eene algemeene regéringloosheid en in Mei 1844 den val van den President, die door den Neger Guerrier en in 1845 door den wreeden Neger Pierrot werd opgevolgd. De weigering van laatstgenoemde, om de schadeloosstelling aan Frankrijk te betalen vóórdat de geheele republiek Haïti onder zijn bewind vereenigd was, veroorzaakte zijn val in 1846. Op hem volgde Riché, een zeventigjarige grijsaard, die echter de binnenlandsche rust herstelde en den haat der rassen wist te matigen, zoodat de Blanken verlof ontvingen, om zich op het eiland te vestigen. Hij overleed reeds in Februarij 1847 en werd opgevolgd door den Neger-generaal Faustin Soulouque, die groote verbittering tegen de Blanken aan den dag legde en tevens zich gereed maakte om de oostelijke Republiek te bestrijden. Om op zijn eigen gebied zijn gezag te bevestigen, rigtte hij den 16den April 1848 te Port-au-Prince een vreeselijk bloedbad aan onder de Mulatten en stelde tegen het einde des jaars eene nieuwe grondwet vast.

In Maart 1849 trok hij met 20000 man tegen de „oproerige Mulatten” van San Domingo te velde, maar leed den 22sten April bij SavannaNumero eene volkomene nederlaag. Na de voorgewende ontdekking eener zamenzwering en na de teregtstelling van eenige rijke Mulatten deed Soulouque zich den 26sten Augustus 1849 onder den naam van Faustin I tot keizer van Haïti uitroepen. Hij omringde zich met eene lijfwacht en met een Hofstoet, benoemde 6 prinsen, 60 hertogen, eene menigte markiezen en barons en decoreerde dezen adel van sansculotten met de nieuwe Faustinus-orde. Zijn haat tegen de Blanken vervoerde hem tot maatregelen, die belemmerend waren voor den handel, zoodat in 1850 de consuls der vreemde Mogendheden tusschen beiden moesten komen. In den herfst van dat jaar hervatte hij den oorlog tegen San Domingo, doch moest den 9den October in het gebergte van Banica weder het onderspit delven. Hoewel hij uit vrees voor Frankrijk, Engeland en de Vereenigde Staten, die San Domingo erkend hadden, vredelievende gezindheden huichelde, maakte hij zich telkens tegen de Republiek aan vijandelijke daden schuldig. Daarenboven waren op zijn eigen gebied de Blanken en Mulatten aan gestadige vervolgingen blootgesteld. Onder voorwendsel, dat de inwoners van San Domingo zich gereed maakten om hem aan te tasten, trok hij wederom over hunne grenzen, doch zijn leger werd reeds den 22sten December in de Savanna van San Tomé en vervolgens in de Savanna-Larga geheel en al geslagen, zoodat hij door bemiddeling van Engeland en Frankrijk een 3-jarigen wapenstilstand sloot.

Inmiddels waren de burgers van Haïti de verregaande dwinglandij van hunnen Keizer hartelijk moede, zoodat zij daaraan een einde maakten. Den 22sten December 1858 verhief de Mulatten-generaal Fabre Greffrard de vaan van den opstand en verkondigde te Gonaïves de republiek. Soulouque was niet in staat om ernstig weerstand te bieden; hij legde den 15den Januarij 1859 de kroon neder, en Geffrard (geboren den 19den September 1806) werd gekozen tot president der Republiek. Soulouque (geboren in 1789) ging eerst naar Jamaïca en vervolgens naar Frankrijk. Hoewel nu Geffrard herhaaldelijk met zamenzweringen te worstelen had, wist hij de orde te handhaven.

Hij bleef voorts onzijdig gedurende den vrijheidsoorlog der naburige republiek San Domingo tegen Spanje. Toen men eindelijk te Madrid besloot, het eiland te ontruimen, terwijl het kabinet te Washington met een begeerig oog uitzag naar de Samanabaai, ontwierp generaal Geffrard het plan, om het geheele eiland onzijdig te doen verklaren. Hij wendde zich deswege in 1865 tot Engeland, Frankrijk, Spanje en Noord-Amerika, doch zag geene vrucht van zijne pogingen. In het binnenland waakte hij voor de handhaving der grondwet en zocht zooveel mogelijk orde en welvaart te bevorderen.

In 1860 sloot hij een concordaat met den Paus. De rustelooze eergierigheid der krijgsbevelhebbers gunde echter geene kalmte aan de Republiek. Bijkans ieder jaar ontstonden er oproerige bewegingen, die telkens gedempt werden. Gevaarlijk echter was een opstand in 1865. De verbannen generaal Salnave wierf op het gebied van San Domingo eene bende soldaten, overschreed den 7den Mei de grenzen en maakte 2 dagen later zonder slag of stoot zich meester van Cap-Haïti. Intusschen gelukte het den President, den voortgang van het oproer te stuiten. Cap-Haïti werd door de regéringstroepen ingesloten, doch aanvankelijk te vergeefs.

Eindelijk wekten de opstandelingen het misnoegen van Engeland. Gewapende vaartuigen van Salnave misgrepen zich namelijk aan eene Engelsche stoomboot, door Geffard gehuurd om als transportschip dienst te bewijzen, en toen een Engelsche oorlogsbrik onder het bevel van Wake zijne landgenooten te hulp snelde, werd het Britsche vice-consulaat te Cap-Haïti door het graauw beleedigd. Dientengevolge drong kommandant Wake den 23sten October in de haven, boorde de vaartuigen der opstandelingen in den grond en bombardeerde de stad, zoodat het arsenaal in de lucht vloog. Kort daarna verschenen nog 2 andere oorlogschepen vóór Cap-Haïti, en daar het revolutionair bewind de gevraagde voldoening weigerde, werd het bombardement den 9den November met groote kracht hervat. De belegeraars maakten van die gelegenheid gebruik om storm te loopen op de beschotene forten, en den 10den November namen zij de half verwoeste stad in bezit. Daarmede nam de opstand een einde, maar Salnave was aan boord van een Amerikaansch schip ontsnapt, en begaf zich weder naar San Domingo, waar het bestuur hem ongemoeid liet, zoodat hij nieuwe aanslagen tegen de regéring van Haïti beramen kon.

Intusschen werden de omstandigheden, waarin de president Geffrard zich bevond, allengs hagchelijker. Een opstand in Gonaïves van den 5den tot den 11den Julij 1866, alsmede eene volksbeweging te Port-au-Prince werden wel is waar onderdrukt, doch reeds den 8sten Maart ontstond een nieuw oproer in het district St. Marc. De opstandelingen noodzaakten generaal NissageSaget, die aldaar met het kommando was belast, hen aan te voeren tegen Port-au-Prince, en Salnave keerde terug naar Cap-Haïti. Door allen verlaten, legde Geffrard het voorzitterschap neder en vertrok den 13den Maart naar Jamaïca. Het voorloopig bewind onder het presidiaat van Saget trad af, toen Salnave den 3den Mei te Port-au-Prince verscheen en door het volk gekozen werd tot hoofd der uitvoerende magt. Ook de constituérende vergadering aldaar erkende hem als zoodanig en benoemde hem den 16den Junij tot president der Republiek. Twee dagen te voren (14 Junij 1867) was de nieuwe grondwet aangenomen.

Volgens deze werd de uitvoerende magt opgedragen aan den President, die burger van Haïti en althans 35 jaar oud moest wezen en, na 4 jaar aftredend, eerst 4 jaar na zijne aftreding herkiesbaar is. Vier verantwoordelijke ministers staan hem ter zijde. De wetgevende magt berust bij de Nationale Vergadering, welke uit den Senaat en de Kamer van Vertegenwoordigers bestaat. Deze laatste worden regtstreeks voor den tijd van 3 jaar gekozen, — de Senatoren voor den tijd van 2 jaar door de Kamer van Vertegenwoordigers uit eene door de kiescollegiën op te maken lijst. De leden der regterlijke magt kunnen niet worden afgezet. De R. Katholieke godsdienst is die van den Staat, en elke andere godsdienst geniet er vrijheid.

Om op Haïti burger en gronbezitter te kunnen wezen, moet men aldaar geboren zijn. Daarop volgde eene algemeene amnestie, waarvan slechts de voormalige president Geffrard uitgesloten was. Ook Soulouque kon terugkeeren, doch hij overleed weinige weken daarna. Met San Domingo werd den 26sten Julij 1867 een verdrag gesloten, waarin de beide Republieken elkander haar grondgebied waarborgden, doch zij werd niet bekrachtigd. Zelfs verklaarde in 1867 San Domingo den oorlog aan Haïti wegens de ondersteuning, door laatstgenoemde Republiek verleend aan den vroegeren president Baez. Van weêrszijden echter schoten de krachten te kort voor een behoorlijken oorlog, en Baez zag zich weldra in zijne waardigheid hersteld.

In het binnenland van Haïti was echter de rust nog geenszins teruggekeerd. De hartstogtelijke bevolking bleef er nog altijd in beweging, en roofgierige benden plunderden er de vreedzame ingezetenen. Deze opstand der „Caco’s”, welke zich aanvankelijk in het noorden verhief, strekte zich gedurig verder door Haïti uit, en de president Salnave was niet in staat, om dien te beteugelen. Ook het leger sloeg aan het muiten. In Mei 1868 maakte generaal Nissage-Saget zich meester van het fort Diamant en van de stad St. Marc, proclameerde aanvankelijk de verheffing van Geffrard tot zijne vroegere waardigheid, maar plaatste weldra zichzelven op den voorzitterszetel. Ook andere generaals werden door de soldaten tot president uitgeroepen, doch slechts één van hen, Dominguez, handhaafde zijn gezag in de stad Aux-Cayes.

Weldra bragten Saget en Dominguez elk op zijn gebied eene afzonderlijke regéring tot stand, en de drie bewindvoerders overstroomden het land met papieren geld, hetwelk ten laatste nagenoeg al zijne waarde verloor. Na een verwoestenden burgeroorlog, die bijna 2 jaar duurde, moest Salnave het onderspit delven. Den 13den November werd Cap-Haïti, den 20sten December Portau-Prince door de opstandelingen ingenomen en Salnave met het overschot zijner troepen op het fort Alexander nabij laatstgenoemde stad ingesloten. Het fort capituleerde den 26sten December, nadat Salnave heimelijk de vlugt genomen had; doch hij werd ontdekt, in hechtenis genomen en den 10den Januarij 1870 doodgeschoten. Alstoen is Nissage-Saget erkend als voorzitter der Republiek. Eindelijk bleven de vijandelijkheden van de zijde van San Domingo in 1871 en later steeds voortduren.

< >