Gyöngyosy (Stephanus), een der oudste Hongaarsche dichters, eigenlijk de schepper der Hongaarsche volkspoëzij, geboren in 1620 in het comitaat Gömör, wekte reeds op 20jarigen leeftijd de aandacht van den magtigen graaf Frans Wessélenyi, die hem tot intendant van zijn burg Fülek aanstelde. Nadat h{j 13 jaar die betrekking waargenomen en zich steeds in de vriendschap van den graaf verheugd had, werd hij tot verschillende openbare bedieningen en eindelijk in 1686 met algemeene stemmen tot vicegespan gekozen. Hij overleed in 1704.
Zijn dichterlijk gevoel ontwaakte het eerst door de helden van Murány, Maria Szecsy, de gemalin van Wessélenyi, welke hij als „Murányi Venus” bezong. Daarop volgde van 1690 tot 1700 eene reeks van gedichten, welke zich door kracht van taal en rijkdom van denkbeelden onderscheiden en, in den volkstoon geschreven , ook nu nog in den mond des volks leven. Zij zijn bij herhaling gedrukt.