Grenville is de naam van een der aanzienlijkste adellijke geslachten in Engeland. Het was reeds ten tijde van Hendrik I in het graafschap Buckingham gevestigd, doch bleef geruimen tijd op den achtergrond, totdat het door een huwelijk van het parlementslid Richard Grenville (♰ 17 Februarij 1724) met Hester, eene dochter van sir Richard Temple, groote goederen en een aanmerkelijken staatkundigen invloed verkreeg. De weduwe van Richard erfde namelijk na den dood van haren broeder Richard Temple, yiscount Cobham, in 1749 zijne titels en bezittingen en werd kort daarna tot gravin Temple verheven, waarna zij den 6den October 1752 overleed. Haar oudste zoon, Richard Grenville, graaf Temple, was in 1757 groot-zegelbewaarder en mengde zich in de staatkundige twisten van dien tijd, eerst als de vriend, later als de tegenstander van Chatham.
Hij overleed kinderloos den llden September 1779. — Zijn broeder George, geboren den I4den October 1712, studeerde te Cambridge, trad op als advocaat, werd lid van het Parlement en zag zich in 1744 benoemd tot ambtenaar bij de Admiraliteit, in 1747 tot lord der Schatkist, en in 1762 tot eerste lord der Admiraliteit, waarna hij in 1763 lord Bute opvolgde als hoofd van het Kabinet. Als zoodanig voerde hij de zegelbelasting in, die aanleiding gaf tot den opstand in NoordAmerika. In 1765 werd hij vervangen door den markies van Rockingham. Hij schreef tot regtvaardiging van zijn bestuur „Considerations on the commerce and finances of England (1765)”, en overleed den 13den November 1770. — Thomas Grenville, tweede zoon van den voorgaande, geboren den 31sten December 1756, werd na voleindiging zijner studiën lid van het Parlement, doch verloor in 1784 zijn zetel, omdat de betrekking, welke hij aanknoopte met Fox en de Whigs, niet in den smaak viel van zijne bloedverwanten. Fox immers had hem in 1782 naar Parijs gezonden, om met Franklin en Vergennes te onderhandelen en wenschte hem vervolgens benoemd te zien tot gouverneur-generaal van lndië. Eerst in 1790 nam hij weder zitting in het Parlement, waarna hij zich verzoende met zijne familie. In 1798 werd hij lid van den Geheimen Raad en ontving den last, om Pruissen tot een verbond tegen Frankrijk over te halen. Hiertoe scheepte hij zich in gedurende den gestrengen winter van 1799, doch leed schipbreuk, zoodat hij naauwelijks zijn leven en de depêches kon redden.
Deze vertraging was oorzaak, dat Sièyes, de Fransche gezant, zich vóór hem te Berlijn bevond, zoodat zijne zending vruchteloos afliep. In het Kabinet, in 1806 door zijn broeder gevormd, was hij eerst voorzitter der afdeeling voor Indië en daarna eerste-lord der Admiraliteit, doch legde reeds in 1807 zijne betrekking neder. Sedert dien tijd verscheen hij slechts 3-maal in het Lagerhuis, deed in 1818 afstand van zijn zetel in het Parlement, en wijdde zijne overige dagen aan de wetenschap, de vriendschap en de weldadigheid. Hij overleed den 17den December 1846, nadat hij zijne boekerij, ruim 20000 deelen tellend, vermaakt had aan het Britsch Muséum. — William Wyndham, lord Grenville, derde zoon van George, geboren den 25sten October 1759, ontving zijne opleiding te Eton en te Oxford en studeerde te Londen in de regten. Nadat hij in 1782 lid van het Parlement was geworden, ging hij met zijn oudsten broeder, graaf Temple (later markies van Buckingham), die tot lord-luitenant van Ierland benoemd was, als diens secretaris naar Ierland. Een jaar daarna benoemde Pitt hem tot betaalmeester-generaal bij het leger, terwijl hij in 1789 tot speaker (voorzitter) van het Lagerhuis werd gekozen. In het daarop volgende jaar werd hij staatssecretaris voor Binnenlandsche Zaken en pair, en belastte zich in 1791 met de portefeuille van Buitenlandsche Zaken, waarbij hij een hartstogtelijken haat tegen de Fransche Revolutie aan den dag legde. Na de teregtstelling van Lodewijk XVI gaf hij aan den Franschen gezant, den markies de Chauvelin, terstond bevel om te vertrekken, en Maret, ter onderhandeling gezonden, ontving niet eens verlof om zijne depêches te overhandigen.
Hij vooral — meer dan zijn ambtgenoot Pitt — was oorzaak van de onverzoenlijke staatkunde van het Kabinet tegen Frankrijk. Beiden echter traden af in 1801, daartoe gedrongen door de openbare meening. In 1806 echter plaatste hij zich aan het hoofd van het vermaarde coalitie-ministérie, dat evenwel in 1807 ontbonden werd. Na dien tijd bepaalde hij zich tot het bijwonen der zittingen van het Hoogerhuis, waar hij grooten invloed had, en overleed kinderloos den 12den Januarij 1834. Hij was kanselier van de universiteit te Oxford. In 1800 leverde hij eene nieuwe uitgave van Homérus, en bewerkte in zijne laatste levensjaren desgelijks eene van Horatius. Toorts gaf hij in 1804 de brieven van graaf Chatham aan diens neef Thomas Pitt in het licht, — en leverde in zijne „Nugae metricae (1806)” vertalingen van oud-Engelsche, Italiaansche en Grieksche gedichten.