Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Goudriaan

betekenis & definitie

Goudriaan (Adrianus François), een uitstekend Nederlandsch waterbouwkundige, geboren te Ameide den 1sten Augustus 1768, was op 20- en 21-jarigen leeftijd reeds werkzaam aan de bedijkingen in Staats-Vlaanderen, en zag zich in 1790 belast met de uitvoering der havenwerken aan het Nieuwe Diep en den Helder, — voorts in 1795 tot 1809 met het opperbestuur over de waterbouwkundige en zeewerende werken in NoordHolland.

Tevens was hij lid der commissie tot het nuttig aanwenden der Mijdrechtsche droogmakerij (1798), werd in 1800 benoemd tot commissaris-inspecteur van den Waterstaat in de departementen Amstel en Tessel, en in 1803 tot inspecteur-generaal van de provincie Holland. In 1805 werd hij lid der commissie tot beneficéring van de Nieuwkoopsche droogmakerij in plaats van Brunings, en na het overlijden van Conrad in 1808 inspecteur-generaal van het Koningrijk.

In 1809 was hij lid van het Comité-Central voor den Waterstaat, en vond zich verpligt tot eene openbare briefwisseling over de Waaijersluizen met zijn ambtgenoot Blanken, daar Goudriaan een voorstander was van het stelsel van sluizen met toldeuren. In 1811 werd hij inspecteur-generaal van het Keizerlijk korps van bruggen en wegen en ridder van het Legioen van Eer, — voorts na de omwenteling van 1813 in zijne betrekkingen bevestigd, ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw en staatsraad in buitengewone dienst.

Wijders bleef hij werkzaam als inspecteur-generaal van den Waterstaat, en overleed op den 2den Junij 1829. Een van zijne laatste en geenszins een der minst merkwaardige werken is de ZuidWillemsvaart tusschen ’s Hertogenbosch en Maastricht. Hij was lid van het Koninklijk Nederlandsch Instituut en van vele andere geleerde genootschappen en onderscheidde zich zoowel door theoretische kennis als door practische bekwaamheid.

Zijne verhandeling over de middelen, om de wellen bij het fundéren van diepe sluizen te bedwingen, werd bekroond door de Hollandsche Maatschappij, die ook nog het eeregoud toekende aan zijne verhandeling over de afdamming van het IJ. Drie andere verhandelingen van Goudriaan werden bekroond door het Bataafsch Genootschap, namelijk eene over het graven en drooghouden van diepe fundéringsputten, — eene over den besten aanleg en de zamenstelling van paal- en rijswerken, — en eene over de middelen tot beletting van de afneming en verlaging onzer zeestranden door zandverstuivingen.

Voorts vindt men van hem onderscheidene belangrijke verhandelingen — sommige over vernuftige uitvindingen — in de werken der eerste klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut.

Wij vinden ook nog vermeld B. Goudriaan Arieszoon, vermoedelijk een bloedverwant van den voorgaande. Hij scheef eene „Verhandeling over het stoppen eener dijkbreuk (1790)” — en een „Berigt op een nader adres van J. Graves, aangaande het modderwerk binnen tegen den Spaarndammerdijk, even buiten de Haarlemmerpoort (1795).” Ook deze was lid van het Koninklijk Nederlandsch Instituut, en overleed te ’s Hage den 13den Mei 1842.

< >